vrijdag 4 november 2011

Waarom in Nederland het engagement ontbreekt


Kunstacademiestudente in Brandpunt “dus die mensen willen iets veranderen. En ze denken dat te bereiken door te protesteren?” Ze had het, uiteraard, over Occupy.
Vast staat tenminste dat de occupiers in Nederland niet staan voor 99% van de bevolking. Maar waarom is dat zo? Zijn de Nederlanders het niet eens met de bezwaren van de demonstranten tegen de exorbitante bonussen, de flagrante onverantwoordelijkheid van de financiële sector, de nietsontziende afbraak van de verzorgingsstaat?
Ik denk dat de meeste mensen hun bezwaren wel degelijk delen. Of beter gezegd, er symphathie voor hebben. Zelf in een tentje op het Beursplein gaan zitten met alle ongewassenheid en wietlucht van dien is echter wat teveel gevraagd. En zolang alleen the usual suspects demonstreren verandert het aanschijn van de demonstranten natuurlijk ook niet. Als het echter zo is dat de meeste mensen de bezwaren van occupy delen, waarom komen ze dan niet zelf om hun eigen grieven een stem te geven?
Waarom stemt het morrende volk eerder op de demagogie van de goed vermomde establishment-man Geert Wilders dan in zee te gaan met de zoveel authentiekere hippies van het Beursplein?
Het antwoord is denk ik dat het volk besluiteloos is. Men weet niet of de verzorgingsstaat wel te redden is, men weet niet of het neo-liberale beleid en de kapitalistische economie nu de redding of de ondergang betekenen. Dus stelt men zijn vertrouwen in iemand die krachtig en besluitvaardig van twee walletjes eet, namelijk Wallstreet en mainstreet. Wilders bewijst lippendienst aan de verzorgingsstaat en steunt ondertussen een keihard neo-liberaal beleid van één van de meest rechtse kabinetten die Nederland ooit gekend heeft.
De mensen in het land zien geen overwegende redenen voor een links of een rechts beleid. Er zijn in overvloed redenen voor een links beleid, voor het behoud van de verzorgingsstaat, voor het maken van de politieke keuze voor de zachte staat: de staat die er voor de burgers is, niet de staat waarin de burger de klant heet te zijn, de klant die verplicht de “diensten” van de staat dient te kopen.
De zachte staat is een politieke keuze. De zachte staat is er één van beschaving, van cultuur, van engagement. Precies dit engagement ontbreekt nu. Door een overvloed aan keuzes en pseudo-keuzes, door een stortvloed aan informatie, door de digitalisering van de wereld die ons tot aan de lippen staat, door een gebrek aan de cultivering van het innerlijk die kiezen pas echt mogelijk maakt, namelijk door te leren met de rede te zien wat er is en met het hart te voelen wat er moet, zijn we niet meer in staat tot engagement.
Engagement veronderstelt kritisch denken, dat wil zeggen, het kunnen maken van onderscheid. Maar je kúnt geen onderscheid maken als je denkt dat de werkelijkheid ons slechts voor voldongen feiten stelt; als dat zo is kun je immers alleen nog doen wat je in het licht van de feiten het meest tot voordeel strekt. Noch de economische, noch de politieke werkelijkheid zijn van die aard. Economie is geen natuurverschijnsel, het is een constellatie van menselijk handelen. Daarmee is de economie gevoelig voor engagement. Als we ons instellen op het maken van een keuze die zich niet door een pseudo-natuurverschijnsel de wet laat voorschrijven, maar die zelf de wet stelt en de economische wetenschap als een instrument ziet om de waarden waar ze vanuit gaat tot werkelijkheid te maken, dan engageren we ons voor een goede zaak en treden we uit de waan van een wereld waar cijfers mensen bepalen.
Een demonstratie kan daarvan een begin zijn. Ook voor studenten van de kunstacademie.

donderdag 27 oktober 2011

Blogellende

Ik had een stuk geschreven over de Franse filosoof Alain en de vrijheid van meningsuiting.. maar ik heb het verkeerd/niet opgeslagen.. Sorry!

vrijdag 30 september 2011

Twee gedichten

Droef wintergedicht

In december zwijgt de hagel nooit,
zelfs op zonnigere dagen
gromt het weer "hoop niet dat ooit
het licht weer om mijn plek komt vragen
verwacht niet dat de vorst straks dooit".

En voor hem die onverstrooid
op zijn kamer zit te klagen
door het som'bre weer gekooid
schijnt tijd zelf te vertragen.

Verdwenen zijn de snelle dagen
toen je hart het wachten lichter maakte
daar zij om op te wachten was
nu nacht oneindig zonder vragen.





De zee de eerste keer

Ik zeg je jij bent de geur van de bloemen
ik zeg je jij bent de zee de eerste keer

Jou zien is als de zee de eerste keer zien
jou zien is als zoet water na een lange dag

Ik zeg je jij bent de grote ogen
ik zeg je jij bent de grote ogen
                         boven de sluier.

Ik zeg je jij bent de zee de eerste keer
ik zeg je jij bent het frisse water na de langste dag

Ik zeg je jij bent de grootste ogen
Ik zeg je jij bent het hert in de nacht.

Jou zien is als steeds weer de eerste keer
de zee zien

Jou zien is het zien van het licht tussen de bomen.

maandag 19 september 2011

Publicatiequotum

Publiceren? Eens in de vijf jaar, niet meer.
In een recente column voor het programma Buitenhof pleitte juriste en schrijfster Naema Tahir tegen de publicatiecultuur die de academische wereld in haar greep houdt. Het gemiddelde wetenschappelijk artikel, aldus Tahir, wordt gelezen door vier mensen, de referenten en de twee beste vrienden van de auteur. Wetenschappelijke artikelen zijn volgens Tahir zelden vernieuwend.  De aanleiding voor Tahirs column lag in de pas onthulde fraude van een hoogleraar psychologie, die zijn onderzoeksgegevens zelf verzonnen schijnt te hebben, waardoor hij en een collega in de problemen zijn gekomen.  Tahir toonde begrip voor de psychologen, de publicatiedruk in de academische wereld is zo groot dat het heel invoelbaar is dat academici de boel flessen om hun baan te redden, zo Tahir. We keuren het niet goed, maar toch – zo was de teneur.
In een eveneens recente column voor NRCnext schreef classicus en dichter Ilja Leonard Pfeijfer in een soortgelijk register: de academische wereld waarvan hij de zwanenzang nog had meegemaakt, waarin academische vrijheid – onderzoeken wat en wanneer je maar wilde en college geven over wat je maar wilde – de norm was, heeft plaatsgemaakt voor een ratrace waarin academici over elkaar struikelen om maar aan hun ‘targets’ te voldoen. Er is vrijwel geen verschil tussen een bamifabriek en een BaMafabriek, vandaar ook dat managers uit de voedingsindustrie rustig bij een college van bestuur aan de slag kunnen.
Tahir en Pfeijfer hebben dan ook ontegenzeggelijk gelijk, zoals iedereen die vijf minuten rondkijkt op een universiteit zal ontdekken, als hij tenminste geen bewustzijnsvernauwende bedrijfskundige theorieën tot zich genomen heeft.
De huidige universiteit wordt, als het bedrijf dat zij inmiddels is, in lijn met de systeemtheorie beschouwd als een systeem waar bij de input bestaat uit studenten en wetenschappers die binnen twee subsystemen worden omgezet in de output bachelor (spreek uit betsjeller) en  master (als in driemaster) in het onderwijs en publicaties in het onderzoek;  de kwaliteit ervan blijkt uit de rating van het journal waarin de publicatie verschijnt; als je op de juiste congressen tegen de juiste collega’s aanschurkt en de modieuze opinies binnen de modieuze onderzoeksprogramma’s – een soort kledinglijnen – volgt, dan publiceer je in toptijdschriften en ben je dus een excellente wetenschapper. Excellente wetenschappers zijn overigens niet altijd opinieslaven.
Het punt is eerder dat excellentie en kwaliteit in wezen niets uitstaande hebben met het niveau van het onderzoek of het onderwijs, aangezien excellentie en kwaliteit louter boekhoudkundige noties zijn.
Het is een illusie om te denken dat deze cultuur doorbroken wordt zonder een regelrechte revolutie, aangezien vrijwel het gehele maatschappelijk middenveld van de academische wereld (met name het NWO) en vele hoogleraren teveel te verliezen hebben bij de afbraak van het systeem. Toch zijn er drie heel concrete punten waarmee de wereld die Ilja Leonard Pfeijfer beschrijft, en waarin ik nog gedeeltelijk heb gestudeerd, enigszins kan worden gerecupereerd. Allereerst moet het stelsel van de outputfinanciering verdwijnen: het betalen van universiteiten en hogescholen per behaald studiepunt of diploma zorgt voor een daling van het niveau en vraagt gewoonweg om het soort fraude dat bij InHolland is geconstateerd. Ten tweede moet de financiering van onderzoek rechtstreeks via de faculteiten verlopen en niet via het NWO of andere derde partijen – faculteiten krijgen per leerstoel een budget, te besteden naar eigen inzicht. Ten derde komt er een publicatiequotum, een beperking van het aantal publicaties dat een onderzoeker mág doen.
Ik ga nu alleen op het derde punt in. We publiceren teveel en we publiceren teveel van hetzelfde. We herhalen onszelf voortdurend maar omdat niemand het leest maakt dat niet uit. Maar de wetenschap gaat niet vooruit door herhaling, maar door creativiteit. Creativiteit vereist inzicht en inzicht vereist tijd, tijd die we door de publicatiedruk niet meer hebben, waardoor we steeds herhalen wat we in ons proefschrift ook al zeiden of nog zullen zeggen. In de humaniora komt dit probleem scherper naar voren dan in de natuurwetenschappen, omdat in de natuurwetenschappen, in beperkte mate althans, kan worden voortgeborduurd op vergaarde inzichten, zeker waar het experimenteel onderzoek betreft. In de humaniora bestaan echter geen experimenten of bewijzen; letteren, theologie en filosofie vragen om de gestage ontwikkeling van inzicht. Elke filosoof bijvoorbeeld moet de geschiedenis van de filosofie opnieuw doormaken, er door heen gaan, om ook maar eigen inzichten te kunnen ontwikkelen. Ik weet pas of Aristoteles iets heeft gezegd dat van belang is voor mijn onderzoek naar de waarneming als ik Aristoteles heb gelezen en doordacht en dat is iets heel anders dan dat ik de nieuwste publicatie heb gelezen waarin staat dat Aristoteles volgens de auteur ‘niet meer van deze tijd is’. Ook en literatuurwetenschapper kan zich niet beperken tot het lezen van de laatste artikelen over Pessoa, hij zal de schrijver zelf en de canon van de kritiek moet doorleven. Dat betekent dat het eigenlijk belachelijk is om van iemand voor of net na zijn promotie een stroom aan publicaties te verlangen. Het betekent ook dat iemand die al veel verder is en die aan iets nieuws werkt, daar een periode van ontwikkeling voor beschikbaar moet hebben. De enige die kan bepalen hoe ver hij is, is hij zelf. Een volledig vrije universiteit zou ideaal zijn, maar gezien de getalverslaving van de huidige academische wereld is een meetbaar criterium misschien geen slecht idee. Daarom zou het goed zijn wanneer wetenschappers nog maar éénmaal in de vijf jaar iets móchten publiceren (maar niet móeten publiceren). Ze zouden dan goed moeten nadenken of dit echt wel het boek was dat ze de wereld in wilden sturen, aangezien ze pas over vijf jaar opnieuw iets in druk of op het web of hoe dan ook mochten laten verschijnen. Een publicatiequotum is misschien niet leuk voor de lijstjesmakers en andere boekhouders, maar het zou een zegen zijn voor de academische wereld. Er zou tijd zijn om echt na te denken, te lezen en te schrijven – boeken te schrijven. En om het werk van je collega’s te lezen. Dat is dan waarschijnlijk best aardig.



vrijdag 9 september 2011

Moet iedereen meedoen?

Elke politieke partij voert de leuze dat iedereen moet meedoen. "Meedoen" staat hier voor betaald werk verrichten. Deze arbeidzame leuze is in werkelijkheid louter retoriek voor de mensen in het land, preken voor de parochie van de mentale middenstand, zij die het land beschouwen als een winkel. Waarom tel je pas mee als je werkt? Tel je pas mee als je werkt? Wat is dat eigenlijk, werken? Het is al te makkelijk om er in dit verband vermolmde inzichten over het calvinisme bij te halen: de werkelijkheid is eerder dat de kreet dat iedereen moet meedoen een stervende echo is van een zieltogende heilsgedachte. Wie niet werkt zal geen deel hebben aan de genade van de almachtige verzorgingsstaat; of beter, wie niet "meedoet" verkeert al niet meer in een staat van genade en heeft precies daarom iets uit te leggen aan de verzorgingsstaat -- deze is er namelijk wel, maar het is niet de bedoeling dat er ook een beroep op wordt gedaan.
Ik zal nu niet argumenteren dat er betere dingen om te doen zijn dan werken, al denk ik dat wel en zal ik in een latere post met Marx en Oscar Wilde beweren dat we eigenlijk met z'n allen minder met werk bezig zouden moeten zijn. Hier zal ik slechts de aloude topos memoreren dat het vanuit het kapitalisme zelf niet wenselijk is dat iedereen meedoet. Als iedereen zou meedoen, dan zou de vraag naar arbeid veel groter zijn dan het aanbod en zou de arbeider dus veel meer kosten. Nu is het omgekeerd, het aanbod van arbeid is groter dan de vraag: werkgevers hoeven daarom hun werknemers minder gunstige arbeidsvoorwaarden te bieden dan wanneer voor de werknemer de banen voor het oprapen liggen. Dankzij "werklozen" zijn de arbeidskosten een stuk lager dan bij "full employment" het geval zou zijn. Ik vind ook dat bijstandsgerechtigden van het bedrijfsleven een royale aanvullende uitkering zouden moeten krijgen als erkenning voor hun passieve bijdrage aan de winst van het bedrijf. Blijft over de vraag waarom politieke partijen, die verondersteld kunnen worden het bovenstaande argument (hoewel niet noodzakelijk mijn conclusie) te kennen, toch ad nauseam blijven roepen dat iedereen moet meedoen. Heel eenvoudig, het klimaat is rechts en de "uitkeringstrekker" is een populaire schietschijf voor de rechtse rakkers; wil je als politicus niet als ouderwets (lees: links) of als een mietje overkomen, dan moet je de stoere taal van gewezen voorman Rita Verdonk uitslaan en zeggen dat de schouders eronder moeten. Dat deze kretologie kant nog wal raakt is irrelevant. Nederland, en de "beschaafde" wereld in het algemeen zou er een stuk beter aan toe zijn als we niet zo'n gestresste nadruk op werken zouden leggen; waarom is betaald werken eigenlijk zaligmakend? Mijn quasi-theologische duiding boven is niet alleen maar een stilistische oefening. Er heerst een dogma dat je moet werken, dat wil zeggen iets doen waarvoor je geld krijgt, geeft niet wat als het maar niet tegen de wet is. Maar waarom zou geld verdienen hèt criterium zijn voor zinvol bezig zijn. En omgekeerd, is het eigenlijk wel nodig om arbeid te verrichten om geld te krijgen? Investeerders en bankiers vinden natuurlijk van niet, maar ze kijken wel link uit om te zeggen dat ze door te spelen met het geld dat ù verdient hebt rijk worden. Er zijn evident veel zinvollere bezigheden dan speculeren waar mensen eigenlijk voor zou moeten worden betaald die nu niet als werk gelden: het huishouden doen bijvoorbeeld, kinderen opvoeden, studeren. Een ware feministische èn linkse revolutie zou er in bestaan de bijdragen van honderdduizenden gewone vrouwen en mannen aan de samenleving te erkennen en te belonen in plaats van hypocriete middenstandsretoriek door de ether en over het internet te slingeren. In een volgende post zal ik argumenteren dat we de balans tussen wat we nu werk en vrije tijd noemen heel anders kunnen en moeten leggen.

dinsdag 16 augustus 2011

Intellectuele cultuur in Nederland: een begin.

Blaas ik niet wat hoog van de ivoren toren -- hoezo een begin? Alsof we geen schrijvers, wetenschappers, musici hebben! Natuurlijk hebben we schrijvers, filosofen, misschien zelfs intellectuelen. Het problematische punt is echter dat het voorkomen van dergelijke figuren als het ware een toeval is. Er is in Nederland geen cultuur waarin de condities waarin intellectuelen kunnen bloeien systematisch en institutioneel worden gecultiveerd. Intellectuelen krijgen  bij ons hoogstens aandacht als mediafiguren; ze zijn dan een soort derde- of vierde echelon "celebrities" die alleen bekend zijn omdat ze het zo goed doen op de televisie. Een intellectueel in de media is een soort Anna Kournikova: ze schijnt ook te kunnen tennissen. Anders dan bij tennis natuurlijk toch wel het geval is, is er echter nauwelijks ruimte voor een echt intellectueel klimaat. Dat werd bijvoorbeeld goed zichtbaar in het Filosofisch kwintet. Er werden bij dit programma geen filosofen uitgenodigd, want dan zou het te moeilijk en vooral te technisch worden. Er wordt op de tv dagelijks op uiterst technische wijze gesproken over financieën en voetbal, maar zodra het op boekentaal gaat lijken is jargon ineens een bezwaar. Dat heeft niet zozeer met filosofie op zichzelf te maken (voor muziek, geschiedenis, of literatuur kun je iets dergelijks zeggen) als wel met een algemeen gebrek aan waardering en aandacht voor alles dat naar hogere cultuur zweemt.
Dit alles is uiteraard al bekend. Hoe komt dit nu? Het onderwijs zou er iets mee te maken kúnnen hebben. Ook dat is allerminst een onbekend idee. Het schijnt echter wel een ongehoord idee te zijn. Om een waarlijk intellectuele cultuur te krijgen zouden we moeten beginnen het onderwijs radicaal te hervormen. Het onderwijs bij de wortel aanpakken is eenvoudiger dan het lijkt: scholieren en studenten moeten weer boeken lezen. Echte boeken, minstens één per week vanaf de vierde klas. Daarbij moet het normaal worden om te refereren aan de literatuur, de filosofie, de geschiedenis in de politiek en in de maatschappelijke discussie. Het moet om te beginnen afgelopen zijn met de schandelijke nivellering van het Nederlands, waarbij aan universitaire studenten de dt-regel moet worden uitgelegd en hele volksstammen menen dat "hun hebben gewonnen" heel normaal Nederlands is. Op school en universiteit zou wekelijks een essay geschreven moeten worden, zoals op de betere scholen in Groot-Brittannië heel gebruikelijk is. Bij het literatuuronderwijs zouden teksten uit het hoofd moeten worden geleerd: zoals George Steiner niet moe wordt te argumenteren, betekent een passage 'one has learned by heart' een verinnerlijking van een betekenisvol geheel, een tekst die jou leest, dat wil zeggen, eisen aan je stelt. Op het sociale niveau vinden we een soortgelijk verschijnsel: de maatschappij leest het individu. Op dit moment boekhoudt de maatschappij alleen wat het individu qua "targets" haalt, een houding die op haar beurt door veel mensen is geïnternaliseerd: iedereen is zijn eigen accountant. Verantwoording afleggen of transparant zijn wil zeggen, cijfers of portfolio's met reflexieverslagen overleggen aan iemand die je
"prestaties meet". Lezen en gelezen worden is iets heel anders, het betekent betekenisvol kunnen spreken in een referentiekader dat je vrij maakt omdat je geleerd hebt je met kennis van zaken, met literaire diepgang en met stijl uit te drukken. Zo'n op het oog elitaire opvatting van onderwijs en cultuur heeft een veel groter emancipatoir potentieel dan de popcultuur. Het is heel makkelijk om je "te verzetten tegen het systeem" door je te kleden als een soort vogelverschrikker, metalen elementen in diverse lichaamsdelen aan te brengen en mee te blèren met betreurenswaardige electronisch versterkte herrie, om nog maar te zwijgen van het zwelgen in het muzikale glijmiddel dat arrenbie heet, of het bouwputgeluid van de "festivals". Haydn en Heidegger zijn moeilijker, maar bieden uiteindelijk veel meer. Als smaak aangeleerd is, kun je maar beter een goede smaak aanleren.  Vanaf de ivoren toren heb je een wijds uitzicht.

vrijdag 12 augustus 2011

Het einde van de kunst is het begin van de kunst

Iets is kunst als een galeriehouder of andere autoriteit zegt dat het kunst is. Alleen daarom kan een gevonden voorwerp op een voetstuk kunst heten. Hetzelfde geldt voor objecten met een rituele functie, waaronder ook altaarstukken en dergelijke. Daarom is kunstschaatsen ook geen kunst: het is niet gesitueerd in een kunst-context. Hetzelfde geldt voor rituele voorwerpen die nog steeds of vooral als rituele voorwerpen worden beschouwd. Tegelijkertijd is de sociaal vigerende mening over een voorwerp of genre constitutief voor de status die het heeft. Een kunstwerk is maar een kunstwerk voorzover het alszodanig aanvaard wordt door een maatschappij.
Wat heeft zo'n institutionele opvatting nu met het einde van de kunst te maken? Ik denk dat het denken in termen van betekenissen die een groot publiek iets zeiden de kunst in de loop van de twintigste eeuw is losgeweekt van de maatschappelijke context. Schoonheid heeft niets met kunst te maken, zelfs al zijn er ook nu nog mooie kunstwerken. Sterker, schoonheid heeft nooit iets met kunst te maken gehad, zelfs al heeft kunst wel iets met schoonheid van doen gehad. In oudere kunst is schoonheid belangrijk omdat schoonheid belangrijk was in de context van een werk dat we nu uitsluitend nog als kunstwerk kunnen zien. Nu de beeldende kunst als maatschappelijk domein is losgeweekt van de betekenisgevende context is de symbolische waarde in termen van andere domeinen verdwenen: het heilige, het schone enzovoort zijn qua kunst irrelevant omdat kunst nu eenmaal niets met waarden van buiten de kunst meer te maken heeft. Preciezer, waar kunstwerken (schilderijen, beelden enzovoorts) vroeger betekenissen doorgaven uit andere gebieden en deze betekenissen vorm gaven en aldus een religieuze, politieke, sociale of persoonlijke rol speelden, vertolkt de kunst nu alleen zichzelf. Niet omdat ze niets aan andere domeinen zou ontlenen, maar omdat ze in de laatste instantie haar rechtvaardiging allen in zichzelf zoekt. Met het einde van de kunst begint de kunst pas omdat ze pas dan autonoom is: zichzelf de wet geeft. Deze autonomie is echter leeg wanneer ze zich niets wil laten zeggen. De leegheid van de autonomie blijkt precies uit de institutionele aard van de kunst. Of iets kunst is, is een formele kwestie. Maar er is niets dat vorm gegeven wordt, omdat de vorm zich niets geven laat.
In film en muziek is dat net iets anders. Het zou weleens kunnen zijn dat het feit dat film een publiek moet aan spreken de beperking oplegt waarin zich volgens Goethe pas het meesterschap kan tonen. Kijk naar een film als Der Himmel über Berlin.

woensdag 3 augustus 2011

het einde van de kunst als descriptieve these

Het einde van de kunst kan al bijna een cliché genoemd worden. Het enige dat vermoeider oogt dan de
stelling dat het afgelopen is met de avant-garde is de avant-garde zelf. Het experiment in de kunst, de breuk met de traditie en het imperatief van de vernieuwing zijn immers zelf tot gebruikelijke praktijk geworden. Revolutie is aan de orde van de dag. Liever gezegd, de orde van de dag wil doorgaan voor revolutie. Geen met diamanten bedekte schedel, vuil bed of groot houten bouwwerk zal ons echter tot fundamentele gedachten over een nieuwe rol van de kunst bewegen. Ideeën van het soort dat kunst opgaat in filosofie kunnen dan ook geen nieuwe opdracht voor de kunsten zijn. Kunst is al een verzameling gestolde concepten geworden.
Iets dergelijks wordt ook zichtbaar in sociale theorieën over kunst, zoals de institutionele theorie. Deze theorie luidt kortweg dat iets kunst is als een museumdirectuer of galeriehouder zegt dat het kunst is. Een afdoende bezwaar hiertegen luidt dat de galeriehouder wel redenen moet hebben om deze verklaring te doen en deze redenen kunnen niet samenvallen met zijn feitelijke uitspraak. Dit bezwaar is echter alleen steekhoudend wanneer de institutionele theorie als een normatieve theorie gezien wordt. Maar ze dient als een descriptieve theorie gezien te worden: kunst is die verzameling van voorwerpen of zaken (gestolde concepten eventueel) die door de kunstwereld tot kunst worden benoemd. Kunst is uit het normatieve domein getild en hoort in de wereld van het feitelijke. Meer hierover in een volgende post.

dinsdag 19 juli 2011

filosofie als normal science

Filosofie wordt tegenwoordig aan de universiteiten veelal beoefend binnen onderzoeksprogramma's. Een onderzoeksprogramma behelst een bepaald kader, een verzameling vooronderstellingen en voorgeschreven grenzen aan wat je überhaupt mag onderzoeken. Stel dat je een onderzoek doet naar relatie tussen God en het kwaad en de "principal investigator" heeft besloten dat een onderzoek naar de klassieke theodicee "niet meer van deze tijd" is, dan kan je je eigen onderzoek wel vergeten.
Het feit dat de academische vrijheid door onderzoeksprogramma's wordt beknot is op zichzelf natuurlijk al erg genoeg, maar in het geval van de filosofie is het dubbel zo erg omdat onderzoeksprogramma's onfilosofisch zijn. Filosofie is een onderzoek van vooronderstellingen en het idee van een onderzoeksprogramma eist nu juist... het NIET onderzoeken van vooronderstellingen. Exacter uitgedrukt, filosofie betekent altijd ook een reflectie op de vooronderstellingen van de filosofie zelf. Filosofie die van meet af aan is gebonden aan een onderzoeksprogramma kan dus geen filosofie zijn. Zo'n studie is hoogstens doxografie, ideeëngeschiedenis of wetenschapsgeschiedenis, maar de radicale aard van de filosofie is binnen een onderzoeksprogramma onmogelijk. Onderzoeksprogramma's betekenen het einde van de academische vrijheid van iedereen die niet aan het hoofd van een onderzoeksprogramma staat. De filosofie dringen zij een haar wezensvreemde benadering op. In termen van Thomas Kuhns beroemde onderscheid maken onderzoeksprogramma's van filosofie een soort normal science: binnen een gegeven paradigma (denkkader) worden min of meer goed gedefinieerde problemen onderzocht terwijl er aan het paradigma zelf niet getornd wordt. Filosofie is echter van huis uit altijd revolutionary science, zij zaagt aan de poten van het paradigma.. of zij is geen filosofie.

dinsdag 12 juli 2011

niet van deze tijd

De gedachte dat één of ander iets niet van deze tijd is, is eigenlijk geen argument tegen dat iets. Zo waren in de achttiende eeuw zowel het Romeinse rijk als antibiotica niet van deze tijd, maar ik denk dat ze wat blij zouden zijn geweest met antibiotica.
Nog wat zaken die niet van deze tijd zijn, openbare wegen (Romeins), baden (ook al), astronomie (Babylonisch), de rechtsstaat, vertegenwoordigende democratie, de Olympische spelen en sportwedstrijden in het algemeen, romans, strijkkwartetten.
"Niet van deze tijd" is geen argument, het is een retorische truc om het debat mee dood te slaan. "X is niet van deze tijd" betekent: "ik heb een hekel aan X maar ik heb geen argumenten/tijd/zin/taalvaardigheid om X aan te klagen." Zeggen dat iets niets van deze tijd is, is overigens van alle tijden, net als de bijna even beroerde drogredenering "daar klaagde Plato/Confucius/Johannes Paulus II al over, dus het is eigenlijk geen probleem" dat (ook) altijd tegen conservatieve cultuurkritiek wordt ingebracht. Als Plato zei dat mensen niet nadachten had hij gelijk.

de hersenwetenschap heeft over de vrije wil niets te zeggen.

Hersens zijn hot. Als er één wetenschap is die momenteel chocoladeletters in de krant sorteert, dan wel  de hersenwetenschap. Vanwaar deze interesse in de bloemkool  in ons hoofd? Toch niet omdat we onze hersenen in gekleurde vlakken afgebeeld kunnen zien door Magnetic Resonance Imaging? Nee, het is omdat “de wetenschap heeft laten zien dat de vrije wil niet bestaat”. Onze hersenen nemen namelijk al een ‘besluit’ voor wij dat doen, dat wil zeggen, voor we ons ervan bewust zijn dat we iets willen hebben onze hersenen al de handeling in gang gezet die deze wens – die dus pas later een wens blijkt te zijn – effectueert. Zo Victor Lamme, Dick Swaab, Ab Dijksterhuis en Benjamin Libet cum suis. Experimenten tonen aan dat de hersenen van een proefpersoon al actief zijn voor hij het weet; de vrije wil bestaat  dus echt niet!  Je kan plannen maken  tot je scheel ziet, verklaringen zoeken tot  je een ons weegt, het zijn de subsystemen tussen je oren die maken dat je doet wat je nu eenmaal doet.
Hoe verbazingwekkend! Hoe voorspelbaar en vermoeiend. Ruwweg elke twintig jaar is het een tijd in de mode om te beweren dat de vrije wil niet bestaat.  Neem het idee dat we van onze natuur uit (of we willen of niet) zelfzuchtig zijn. Het debat rond het zelfzuchtige gen is niets meer of minder dan een herhaling van debatten die in iets andere termen ook al plaatsvonden in de negentiende eeuw en zelfs al in de zeventiende eeuw, al sprak men toen niet van evolutie.)  Vervolgens ontdekte Sigmund Freud het onbewuste: geplaagd door een driftleven dat hem ondanks zichzelf stuurt is de mens allerminst vrij. Niet alleen is hij gebonden aan de beperkingen van een lichaam dat gevoed en verwarmd en beschermd moet worden, hij is niet eens ‘baas in eigen huis’: zijn dieptste innerlijk is hem vreemd.
Nu is in de loop van de twintigste eeuw het innerlijk afgeschaft en vervangen door respectievelijk het gedrag en de hersenen. In de jaren vijftig was alleen dat wat iemand deed werkelijk verklarend voor wat hij wilde. Het beste argument tegen dit enigszins reductionistische programma werd lapidair geformuleerd door de Amerikaanse filosoof en rabbijn Sidney Morgenbesser “so you’re saying we shouldn’t anthropomorphize people?”
Nu zijn het weer de hersenen die de ultieme verklaring geven van alles wat de mens beweegt.  Omdat uit experimenten zou blijken dat bepaald gedrag onafhankelijk van een bewust ik verloopt bestaat dus de vrije wil niet.  Ik heb het altijd wat merkwaardig gevonden dat wetenschappers ons met argumenten proberen te overtuigen van de wezenlijke irrationaliteit van de mens, aangezien het naar hun eigen opvatting tamelijk zinloos zou moeten zijn om iemand iets op redelijke gronden te laten doen. Dat is echter hier niet het wezenlijke punt. Het gaat er veeleer om te zien dat hersenwetenschappers of psychologen helemaal niet kúnnen aantonen dat de vrije wil al dan niet bestaat.
Empirische wetenschappers doen experimenteel onderzoek waarbij ze moeten uitgaan van vooronderstellingen die zelf geen onderwerp van empirisch onderzoek kunnen zijn. Veel empirische wetenschappers gaan uit van de vooronderstelling dat alles wat er gebeurt een schakeltje is in een oorzakelijke keten; elke gebeurtenis heeft een oorzaak. Bovendien zijn alle oorzaken fysische oorzaken. Als je uitgaat van deze vooronderstelling is het logisch dat de vrije wil niet bestaat. Je beschouwt de mens als een puur natuurwetmatig handelend wezen en verklaart jezelf tot de nieuwe Archimedes als je op basis van die aannamen ‘ontdekt’ dat de mens niet vrij is. Het zou pas werkelijk een ontdekking zijn wanneer natuurwetmatigheid niet deterministisch zou blijken (maar ook niet toevallig). Vooronderstellingen zijn per definitie geen onderwerp van empirisch onderzoek. Ze gaan conceptueel aan elk onderzoek vooraf, vormen het raamwerk waarbinnen dat onderzoek wordt gedaan.
Of alles een oorzaak heeft, is dus een begrippelijk, dat wil zeggen een filosofisch probleem. De gedachte dat de vrije wil niet bestaat is om te beginnen dus old hat. De hersenwetenschap biedt oude wijn in nieuwe zakken. We zouden echter een kat in de zak kopen als we de aanbieding van de hersenwetenschappen zouden aannemen. De vooronderstelling dat alles wat is natuurnoodzakelijk verloopt, berust op een begrip van natuuroorzaak dat louter wetmatig en kwantitatief is. De natuur is een kwestie van statistiek. Alles wat is, is berekenbaar, of het is niet. Alles wat de hersenen doen en daarmee alles wat wij doen zou daarmee berekenbaar zijn. Het brein is een computer met ‘natte hardware’.
Maar een computer volgt algoritmen, die uiteraard volstrekt berekenbaar zijn. Een computer kan niets nieuws doen.  Nu is het niet op het terrein van de theologie of de literatuur dat we moeten zoeken naar argumenten tegen de computeropvatting van de mens. De wiskunde is de kern van de natuurwetenschappen en juist in de wiskunde vinden we een argument. In het hart van de wiskunde huist een stelling die het determinisme weerspreekt. Als alles berekenbaar is, is alles bewijsbaar. De Oostenrijkse wiskundige Kurt Gödel heeft in 1931 laten zien dat niet elke ware wiskundige stelling bewijsbaar is. Sterker nog, elk systeem (bijvoorbeeld de rekenkunde) bevat een onbewijsbare maar ware stelling. De waarheid van die stelling kan echter wel door de mens ingezien worden.
Op basis van deze onvolledigheidsstelling van Gödel heeft de Engelse filosoof J.R. (John) Lucas beargumenteerd dat de mens geen computer is; computers werken algoritmisch, de mens niet, anders kon hij geen onbewijsbare waarheden inzien.
Mocht dat u niet overtuigen dat kunt u zich afvragen wanneer uw hersenen (of uw onbewuste, of uw genen) voor u besloten dat u deze zomer eens naar Zuid-Frankrijk gaat.

woensdag 29 juni 2011

beginnen

Filosoferen is beginnen, laat ik nu beginnen met filosoferen op een blog. Wat is beginnen? Beginnen is iets vanuit een beginsel ontwikkelen. Een beginsel is ook wel een principe. Maar natuurlijk is beginnen ook een activiteit een aanvang laten nemen, typisch een activiteit die je zelf voor de eerste maal ontplooit. Het ontplooien is het ontwikkelen van iets dat er al was, het beginsel of zelfs een heel weefsel dat zich nog ontplooien moet.
Dat kan ook zijn omdat het nog in de plooi zit, en dus los moet komen, moet ontspannen. Ontplooiing is ontspanning, scholae, otium. Niet altijd, maar in dit geval wel.