dinsdag 19 juli 2011

filosofie als normal science

Filosofie wordt tegenwoordig aan de universiteiten veelal beoefend binnen onderzoeksprogramma's. Een onderzoeksprogramma behelst een bepaald kader, een verzameling vooronderstellingen en voorgeschreven grenzen aan wat je überhaupt mag onderzoeken. Stel dat je een onderzoek doet naar relatie tussen God en het kwaad en de "principal investigator" heeft besloten dat een onderzoek naar de klassieke theodicee "niet meer van deze tijd" is, dan kan je je eigen onderzoek wel vergeten.
Het feit dat de academische vrijheid door onderzoeksprogramma's wordt beknot is op zichzelf natuurlijk al erg genoeg, maar in het geval van de filosofie is het dubbel zo erg omdat onderzoeksprogramma's onfilosofisch zijn. Filosofie is een onderzoek van vooronderstellingen en het idee van een onderzoeksprogramma eist nu juist... het NIET onderzoeken van vooronderstellingen. Exacter uitgedrukt, filosofie betekent altijd ook een reflectie op de vooronderstellingen van de filosofie zelf. Filosofie die van meet af aan is gebonden aan een onderzoeksprogramma kan dus geen filosofie zijn. Zo'n studie is hoogstens doxografie, ideeëngeschiedenis of wetenschapsgeschiedenis, maar de radicale aard van de filosofie is binnen een onderzoeksprogramma onmogelijk. Onderzoeksprogramma's betekenen het einde van de academische vrijheid van iedereen die niet aan het hoofd van een onderzoeksprogramma staat. De filosofie dringen zij een haar wezensvreemde benadering op. In termen van Thomas Kuhns beroemde onderscheid maken onderzoeksprogramma's van filosofie een soort normal science: binnen een gegeven paradigma (denkkader) worden min of meer goed gedefinieerde problemen onderzocht terwijl er aan het paradigma zelf niet getornd wordt. Filosofie is echter van huis uit altijd revolutionary science, zij zaagt aan de poten van het paradigma.. of zij is geen filosofie.

dinsdag 12 juli 2011

niet van deze tijd

De gedachte dat één of ander iets niet van deze tijd is, is eigenlijk geen argument tegen dat iets. Zo waren in de achttiende eeuw zowel het Romeinse rijk als antibiotica niet van deze tijd, maar ik denk dat ze wat blij zouden zijn geweest met antibiotica.
Nog wat zaken die niet van deze tijd zijn, openbare wegen (Romeins), baden (ook al), astronomie (Babylonisch), de rechtsstaat, vertegenwoordigende democratie, de Olympische spelen en sportwedstrijden in het algemeen, romans, strijkkwartetten.
"Niet van deze tijd" is geen argument, het is een retorische truc om het debat mee dood te slaan. "X is niet van deze tijd" betekent: "ik heb een hekel aan X maar ik heb geen argumenten/tijd/zin/taalvaardigheid om X aan te klagen." Zeggen dat iets niets van deze tijd is, is overigens van alle tijden, net als de bijna even beroerde drogredenering "daar klaagde Plato/Confucius/Johannes Paulus II al over, dus het is eigenlijk geen probleem" dat (ook) altijd tegen conservatieve cultuurkritiek wordt ingebracht. Als Plato zei dat mensen niet nadachten had hij gelijk.

de hersenwetenschap heeft over de vrije wil niets te zeggen.

Hersens zijn hot. Als er één wetenschap is die momenteel chocoladeletters in de krant sorteert, dan wel  de hersenwetenschap. Vanwaar deze interesse in de bloemkool  in ons hoofd? Toch niet omdat we onze hersenen in gekleurde vlakken afgebeeld kunnen zien door Magnetic Resonance Imaging? Nee, het is omdat “de wetenschap heeft laten zien dat de vrije wil niet bestaat”. Onze hersenen nemen namelijk al een ‘besluit’ voor wij dat doen, dat wil zeggen, voor we ons ervan bewust zijn dat we iets willen hebben onze hersenen al de handeling in gang gezet die deze wens – die dus pas later een wens blijkt te zijn – effectueert. Zo Victor Lamme, Dick Swaab, Ab Dijksterhuis en Benjamin Libet cum suis. Experimenten tonen aan dat de hersenen van een proefpersoon al actief zijn voor hij het weet; de vrije wil bestaat  dus echt niet!  Je kan plannen maken  tot je scheel ziet, verklaringen zoeken tot  je een ons weegt, het zijn de subsystemen tussen je oren die maken dat je doet wat je nu eenmaal doet.
Hoe verbazingwekkend! Hoe voorspelbaar en vermoeiend. Ruwweg elke twintig jaar is het een tijd in de mode om te beweren dat de vrije wil niet bestaat.  Neem het idee dat we van onze natuur uit (of we willen of niet) zelfzuchtig zijn. Het debat rond het zelfzuchtige gen is niets meer of minder dan een herhaling van debatten die in iets andere termen ook al plaatsvonden in de negentiende eeuw en zelfs al in de zeventiende eeuw, al sprak men toen niet van evolutie.)  Vervolgens ontdekte Sigmund Freud het onbewuste: geplaagd door een driftleven dat hem ondanks zichzelf stuurt is de mens allerminst vrij. Niet alleen is hij gebonden aan de beperkingen van een lichaam dat gevoed en verwarmd en beschermd moet worden, hij is niet eens ‘baas in eigen huis’: zijn dieptste innerlijk is hem vreemd.
Nu is in de loop van de twintigste eeuw het innerlijk afgeschaft en vervangen door respectievelijk het gedrag en de hersenen. In de jaren vijftig was alleen dat wat iemand deed werkelijk verklarend voor wat hij wilde. Het beste argument tegen dit enigszins reductionistische programma werd lapidair geformuleerd door de Amerikaanse filosoof en rabbijn Sidney Morgenbesser “so you’re saying we shouldn’t anthropomorphize people?”
Nu zijn het weer de hersenen die de ultieme verklaring geven van alles wat de mens beweegt.  Omdat uit experimenten zou blijken dat bepaald gedrag onafhankelijk van een bewust ik verloopt bestaat dus de vrije wil niet.  Ik heb het altijd wat merkwaardig gevonden dat wetenschappers ons met argumenten proberen te overtuigen van de wezenlijke irrationaliteit van de mens, aangezien het naar hun eigen opvatting tamelijk zinloos zou moeten zijn om iemand iets op redelijke gronden te laten doen. Dat is echter hier niet het wezenlijke punt. Het gaat er veeleer om te zien dat hersenwetenschappers of psychologen helemaal niet kúnnen aantonen dat de vrije wil al dan niet bestaat.
Empirische wetenschappers doen experimenteel onderzoek waarbij ze moeten uitgaan van vooronderstellingen die zelf geen onderwerp van empirisch onderzoek kunnen zijn. Veel empirische wetenschappers gaan uit van de vooronderstelling dat alles wat er gebeurt een schakeltje is in een oorzakelijke keten; elke gebeurtenis heeft een oorzaak. Bovendien zijn alle oorzaken fysische oorzaken. Als je uitgaat van deze vooronderstelling is het logisch dat de vrije wil niet bestaat. Je beschouwt de mens als een puur natuurwetmatig handelend wezen en verklaart jezelf tot de nieuwe Archimedes als je op basis van die aannamen ‘ontdekt’ dat de mens niet vrij is. Het zou pas werkelijk een ontdekking zijn wanneer natuurwetmatigheid niet deterministisch zou blijken (maar ook niet toevallig). Vooronderstellingen zijn per definitie geen onderwerp van empirisch onderzoek. Ze gaan conceptueel aan elk onderzoek vooraf, vormen het raamwerk waarbinnen dat onderzoek wordt gedaan.
Of alles een oorzaak heeft, is dus een begrippelijk, dat wil zeggen een filosofisch probleem. De gedachte dat de vrije wil niet bestaat is om te beginnen dus old hat. De hersenwetenschap biedt oude wijn in nieuwe zakken. We zouden echter een kat in de zak kopen als we de aanbieding van de hersenwetenschappen zouden aannemen. De vooronderstelling dat alles wat is natuurnoodzakelijk verloopt, berust op een begrip van natuuroorzaak dat louter wetmatig en kwantitatief is. De natuur is een kwestie van statistiek. Alles wat is, is berekenbaar, of het is niet. Alles wat de hersenen doen en daarmee alles wat wij doen zou daarmee berekenbaar zijn. Het brein is een computer met ‘natte hardware’.
Maar een computer volgt algoritmen, die uiteraard volstrekt berekenbaar zijn. Een computer kan niets nieuws doen.  Nu is het niet op het terrein van de theologie of de literatuur dat we moeten zoeken naar argumenten tegen de computeropvatting van de mens. De wiskunde is de kern van de natuurwetenschappen en juist in de wiskunde vinden we een argument. In het hart van de wiskunde huist een stelling die het determinisme weerspreekt. Als alles berekenbaar is, is alles bewijsbaar. De Oostenrijkse wiskundige Kurt Gödel heeft in 1931 laten zien dat niet elke ware wiskundige stelling bewijsbaar is. Sterker nog, elk systeem (bijvoorbeeld de rekenkunde) bevat een onbewijsbare maar ware stelling. De waarheid van die stelling kan echter wel door de mens ingezien worden.
Op basis van deze onvolledigheidsstelling van Gödel heeft de Engelse filosoof J.R. (John) Lucas beargumenteerd dat de mens geen computer is; computers werken algoritmisch, de mens niet, anders kon hij geen onbewijsbare waarheden inzien.
Mocht dat u niet overtuigen dat kunt u zich afvragen wanneer uw hersenen (of uw onbewuste, of uw genen) voor u besloten dat u deze zomer eens naar Zuid-Frankrijk gaat.