dinsdag 16 augustus 2011

Intellectuele cultuur in Nederland: een begin.

Blaas ik niet wat hoog van de ivoren toren -- hoezo een begin? Alsof we geen schrijvers, wetenschappers, musici hebben! Natuurlijk hebben we schrijvers, filosofen, misschien zelfs intellectuelen. Het problematische punt is echter dat het voorkomen van dergelijke figuren als het ware een toeval is. Er is in Nederland geen cultuur waarin de condities waarin intellectuelen kunnen bloeien systematisch en institutioneel worden gecultiveerd. Intellectuelen krijgen  bij ons hoogstens aandacht als mediafiguren; ze zijn dan een soort derde- of vierde echelon "celebrities" die alleen bekend zijn omdat ze het zo goed doen op de televisie. Een intellectueel in de media is een soort Anna Kournikova: ze schijnt ook te kunnen tennissen. Anders dan bij tennis natuurlijk toch wel het geval is, is er echter nauwelijks ruimte voor een echt intellectueel klimaat. Dat werd bijvoorbeeld goed zichtbaar in het Filosofisch kwintet. Er werden bij dit programma geen filosofen uitgenodigd, want dan zou het te moeilijk en vooral te technisch worden. Er wordt op de tv dagelijks op uiterst technische wijze gesproken over financieën en voetbal, maar zodra het op boekentaal gaat lijken is jargon ineens een bezwaar. Dat heeft niet zozeer met filosofie op zichzelf te maken (voor muziek, geschiedenis, of literatuur kun je iets dergelijks zeggen) als wel met een algemeen gebrek aan waardering en aandacht voor alles dat naar hogere cultuur zweemt.
Dit alles is uiteraard al bekend. Hoe komt dit nu? Het onderwijs zou er iets mee te maken kúnnen hebben. Ook dat is allerminst een onbekend idee. Het schijnt echter wel een ongehoord idee te zijn. Om een waarlijk intellectuele cultuur te krijgen zouden we moeten beginnen het onderwijs radicaal te hervormen. Het onderwijs bij de wortel aanpakken is eenvoudiger dan het lijkt: scholieren en studenten moeten weer boeken lezen. Echte boeken, minstens één per week vanaf de vierde klas. Daarbij moet het normaal worden om te refereren aan de literatuur, de filosofie, de geschiedenis in de politiek en in de maatschappelijke discussie. Het moet om te beginnen afgelopen zijn met de schandelijke nivellering van het Nederlands, waarbij aan universitaire studenten de dt-regel moet worden uitgelegd en hele volksstammen menen dat "hun hebben gewonnen" heel normaal Nederlands is. Op school en universiteit zou wekelijks een essay geschreven moeten worden, zoals op de betere scholen in Groot-Brittannië heel gebruikelijk is. Bij het literatuuronderwijs zouden teksten uit het hoofd moeten worden geleerd: zoals George Steiner niet moe wordt te argumenteren, betekent een passage 'one has learned by heart' een verinnerlijking van een betekenisvol geheel, een tekst die jou leest, dat wil zeggen, eisen aan je stelt. Op het sociale niveau vinden we een soortgelijk verschijnsel: de maatschappij leest het individu. Op dit moment boekhoudt de maatschappij alleen wat het individu qua "targets" haalt, een houding die op haar beurt door veel mensen is geïnternaliseerd: iedereen is zijn eigen accountant. Verantwoording afleggen of transparant zijn wil zeggen, cijfers of portfolio's met reflexieverslagen overleggen aan iemand die je
"prestaties meet". Lezen en gelezen worden is iets heel anders, het betekent betekenisvol kunnen spreken in een referentiekader dat je vrij maakt omdat je geleerd hebt je met kennis van zaken, met literaire diepgang en met stijl uit te drukken. Zo'n op het oog elitaire opvatting van onderwijs en cultuur heeft een veel groter emancipatoir potentieel dan de popcultuur. Het is heel makkelijk om je "te verzetten tegen het systeem" door je te kleden als een soort vogelverschrikker, metalen elementen in diverse lichaamsdelen aan te brengen en mee te blèren met betreurenswaardige electronisch versterkte herrie, om nog maar te zwijgen van het zwelgen in het muzikale glijmiddel dat arrenbie heet, of het bouwputgeluid van de "festivals". Haydn en Heidegger zijn moeilijker, maar bieden uiteindelijk veel meer. Als smaak aangeleerd is, kun je maar beter een goede smaak aanleren.  Vanaf de ivoren toren heb je een wijds uitzicht.

vrijdag 12 augustus 2011

Het einde van de kunst is het begin van de kunst

Iets is kunst als een galeriehouder of andere autoriteit zegt dat het kunst is. Alleen daarom kan een gevonden voorwerp op een voetstuk kunst heten. Hetzelfde geldt voor objecten met een rituele functie, waaronder ook altaarstukken en dergelijke. Daarom is kunstschaatsen ook geen kunst: het is niet gesitueerd in een kunst-context. Hetzelfde geldt voor rituele voorwerpen die nog steeds of vooral als rituele voorwerpen worden beschouwd. Tegelijkertijd is de sociaal vigerende mening over een voorwerp of genre constitutief voor de status die het heeft. Een kunstwerk is maar een kunstwerk voorzover het alszodanig aanvaard wordt door een maatschappij.
Wat heeft zo'n institutionele opvatting nu met het einde van de kunst te maken? Ik denk dat het denken in termen van betekenissen die een groot publiek iets zeiden de kunst in de loop van de twintigste eeuw is losgeweekt van de maatschappelijke context. Schoonheid heeft niets met kunst te maken, zelfs al zijn er ook nu nog mooie kunstwerken. Sterker, schoonheid heeft nooit iets met kunst te maken gehad, zelfs al heeft kunst wel iets met schoonheid van doen gehad. In oudere kunst is schoonheid belangrijk omdat schoonheid belangrijk was in de context van een werk dat we nu uitsluitend nog als kunstwerk kunnen zien. Nu de beeldende kunst als maatschappelijk domein is losgeweekt van de betekenisgevende context is de symbolische waarde in termen van andere domeinen verdwenen: het heilige, het schone enzovoort zijn qua kunst irrelevant omdat kunst nu eenmaal niets met waarden van buiten de kunst meer te maken heeft. Preciezer, waar kunstwerken (schilderijen, beelden enzovoorts) vroeger betekenissen doorgaven uit andere gebieden en deze betekenissen vorm gaven en aldus een religieuze, politieke, sociale of persoonlijke rol speelden, vertolkt de kunst nu alleen zichzelf. Niet omdat ze niets aan andere domeinen zou ontlenen, maar omdat ze in de laatste instantie haar rechtvaardiging allen in zichzelf zoekt. Met het einde van de kunst begint de kunst pas omdat ze pas dan autonoom is: zichzelf de wet geeft. Deze autonomie is echter leeg wanneer ze zich niets wil laten zeggen. De leegheid van de autonomie blijkt precies uit de institutionele aard van de kunst. Of iets kunst is, is een formele kwestie. Maar er is niets dat vorm gegeven wordt, omdat de vorm zich niets geven laat.
In film en muziek is dat net iets anders. Het zou weleens kunnen zijn dat het feit dat film een publiek moet aan spreken de beperking oplegt waarin zich volgens Goethe pas het meesterschap kan tonen. Kijk naar een film als Der Himmel über Berlin.

woensdag 3 augustus 2011

het einde van de kunst als descriptieve these

Het einde van de kunst kan al bijna een cliché genoemd worden. Het enige dat vermoeider oogt dan de
stelling dat het afgelopen is met de avant-garde is de avant-garde zelf. Het experiment in de kunst, de breuk met de traditie en het imperatief van de vernieuwing zijn immers zelf tot gebruikelijke praktijk geworden. Revolutie is aan de orde van de dag. Liever gezegd, de orde van de dag wil doorgaan voor revolutie. Geen met diamanten bedekte schedel, vuil bed of groot houten bouwwerk zal ons echter tot fundamentele gedachten over een nieuwe rol van de kunst bewegen. Ideeën van het soort dat kunst opgaat in filosofie kunnen dan ook geen nieuwe opdracht voor de kunsten zijn. Kunst is al een verzameling gestolde concepten geworden.
Iets dergelijks wordt ook zichtbaar in sociale theorieën over kunst, zoals de institutionele theorie. Deze theorie luidt kortweg dat iets kunst is als een museumdirectuer of galeriehouder zegt dat het kunst is. Een afdoende bezwaar hiertegen luidt dat de galeriehouder wel redenen moet hebben om deze verklaring te doen en deze redenen kunnen niet samenvallen met zijn feitelijke uitspraak. Dit bezwaar is echter alleen steekhoudend wanneer de institutionele theorie als een normatieve theorie gezien wordt. Maar ze dient als een descriptieve theorie gezien te worden: kunst is die verzameling van voorwerpen of zaken (gestolde concepten eventueel) die door de kunstwereld tot kunst worden benoemd. Kunst is uit het normatieve domein getild en hoort in de wereld van het feitelijke. Meer hierover in een volgende post.