woensdag 28 februari 2018

Je moedertaal als een kelk door een vijandige menigte dragen: over 'ongepast', 'to buy time' en 'wit'

Anglicismen zijn de fruitvliegjes in de wijn van het Nederlands. Ze verpesten de smaak en ze zijn er lastig uit te vissen.
(1) Neem het veelgehoorde 'dat is ongepast'. Ongepast is een korte broek aandoen naar een begrafenis. Ongepast is wat je tolereert, dat wil zeggen, wat je laat passeren hoewel het je niet aanstaat. Tolereren is niet verwelkomen, tolereren is dat laten bestaan waarvan je liever had dat het er niet was. Je tolereert een rondrennend en schreeuwend kind in een treincoupé. Je kind laten joelen en de boel op stelten zetten is ongepast, dus tolereer je het. Je tolereert iets omdat optreden tegen het getolereerde nog erger zou zijn het getolereerde zelf. Iets tolerabels niet tolereren is vaak horkerig, soms ronduit immoreel en vrijwel altijd ongepast.
Dat was wat ongepast betekende toen mensen nog Nederlands leerden van Nederlandse schrijvers.
Nu Nederlanders Nederlands leren van Amerikaanse journalisten verslik je je in de fruitvliegjes. Ongepast wordt nu gebruikt als vertaling van 'inappropriate'. 'Inappropriate' betekende oorspronkelijk 'ongepast'. Nu betekent het 'immoreel'. 'Inappropriate' is datgene wat juist niet door de beugel kan. 'Inappropriate' is je zwarte buurman 'nigger' noemen. In het Nederlands noemen ze zulk gedrag schofterig. Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten noemen zoiets nu ongepast. Waarom gebruikt men 'ongepast' als synoniem van 'immoreel'? Omdat het een eufemisme is. De politiek-correcte nieuwtaal, het bedekken van de ongemakkelijke werkelijkheid met een semantische laag van roze schuim, vormt inmiddels ook een dusdanig dikke deklaag op het leven en de taal zelf dat ook wie zich in de ogen van de spreker immoreel gedraagt niet het vermaledijende woord 'immoreel' toegevoegd mag krijgen.
(2) Beschouw de Engelse uitdrukking 'to buy time' die gewoon 'tijd winnen' betekent. Eva Jinek en alleman die Nederlands noch Engels hebben geleerd zijn van mening dat 'tijd kopen' de Nederlandse vertaling van 'to buy time' is. Een tijdwinkel komt echter in de ontologie van het Nederlands niet voor.
(3) 'Witte mensen' is de allerergerlijkste van de ergerlijke anglicismen van dienst. 'Wit' is in het Nederlands een kleurwoord dat van toepassing is op dingen en dieren. Als 'wit' van toepassing is op mensen dan betekent het dat ze ontsteld of ongesteld zijn, verbijsterd of ziek of dood -- of gewoon wit geschminkt. Voor de huidskleur van mensen die je in het Engels 'white' noemt heeft het Nederlands het woord 'blank'. Het onderscheid tussen 'wit' enerzijds en 'blank' anderzijds is een lexicale en zelfs een semantische weelde. Noch het Duits, noch het Engels, noch het Frans onderscheiden de kleur van een schapenvacht van die van een mensenhuid. Het Nederlands doet dat wel. Althans dat deed het wel tot Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten het woord 'white' leerden en vergaten door te bladeren in het woordenboek Engels-Nederlands.

Deze gedachten kwamen bij me op toen ik de volgende paragraaf las in Lichter des Toren van Botho Strauss (pp.140-141):

"Dialekte sterben aus, gebrochenes Deutsch nimmt zu. Seine Muttersprache allenthalben behelfsmässig oder falsch gesprochen zu hören, schmerzt nich nur, es stört oder behindert untergründig die Kompetenz, die wir eigentlich für sie besitzen.
      Ein Fremder im eigenen Land ist man dennoch nicht wegen der Ausländer und Zugewanderten, sondern angesichts der Selbstentwurzelung seiner Landsleute. Dieser Fremde is kein Ausgestossener, sondern jemand der in seiner Zeit, eine Fremdsprache denkend und sprechend, umherirrt.
     Allerdings wird man von jedem besseren Autor sagen "er trug seine Muttersprache wie einen Kelch durch die feindliche Menge" seiner Landsleute (Julián Marías) und nicht etwa der Zugewanderten."

dinsdag 27 februari 2018

Net boven de vochtige weide staat de zon

Hij weet dat hij een mens is tussen muren,
omringd door schermen van cement,
magnetische velden waarop hij speelt,
sporen elektronica die hem ontroeren
 – Toch beweegt er iets van jaren als de regen op het raam ontwaakt,
net boven de vochtige weide staat de zon,
als hem doet weten dat hij een mens, de humus,
net als hij gebouwd uit aarde,
dan jubelen de zaden in zijn bloed, de bloemen in zijn botten
zachte ontploffing,
regen van klaprozen zingt in het lijf bij zonsopkomst,

en in zijn spieren juicht het dierenrijk.

Goethe's Natuur en kunst

Natuur en kunst lijken te vluchten van elkaar,
Ze hebben elkaar ook snel opnieuw gevonden;
Weerzin houdt ook mij niet meer gebonden
En ik voel me thuis bij beiden van ’t paar.

Het gaat steeds om werken met verstand!
Pas wanneer we in precies gemeten uren
Met geest en ijver de kunst weten te puren
Krijgt natuur in het hart weer vrije hand.

Zo is het met alle leren ook gesteld:
Vergeefs zullen ongeremde geesten
Naar de volmaakte hoogten streven

Wie groots wil steeds zijn passen telt:
Wie zich beperkt beheerst het meeste
En door de regel heeft de vrijheid leven.

(Vertaling Sjoerd van Hoorn)

Shakespeare's Sonnet XVIII

Zal ik je vergelijken met een zomerdag?

Je bent lieflijker en kent meer maat

Terwijl de storm de meiknop niet ontzag

En ook de zomer weer vergaat.


Soms is de schijn van hemels oog te heet

En vaak zijn goud gelaat verduisterd

En geen schoon is een schoon dat steeds

Door toeval of natuur wordt opgeluisterd.


Maar jouw zomer voor altijd zal niet vergaan

Of wat jij bezit aan schoon verliezen

In de schaduw van snoever dood niet staan

De tijd zal in eeuw’ge regels voor je kiezen.


Zolang mensen ademen en ogen zien


Zolang leeft dit en leef jij bovendien.



(Vertaling Sjoerd van Hoorn)

zondag 25 februari 2018

Literatuurblog: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean.

Franse literatuur: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean, Parijs, Rue Fromentin, 2017, 275 pp, 20 euro


De gewone man is in de hedendaagse literatuur geen zeer geziene mensensoort. Onder het motto write what you know gaan schrijvers vaak liever in op het milieu dat ze kennen, dat van hoger opgeleide, bij voorkeur bijzondere mannen en vrouwen. Literatuur gaat over mensen zoals wij, Ons Soort Mensen zoals HP/De Tijd het vroeger uitdrukte. De gewone man is niet erg interessant, helemaal niet als hij ook nog blank en heteroseksueel is. De gewone man is een beetje overbodig. Hij is l’homme surnuméraire, zoals de titel luidt van de nieuwste roman van Patrice Jean. Eén van de twee hoofdpersonages van Jean is Serge Le Chenadec, een vrij kleurloze makelaar. Le Chenadec wordt vanwege zijn kleurloosheid en fantasieloosheid geminacht door zijn vrouw en kinderen. Zij raken verzeild in meer intellectuele milieus met achterlating van Le Chenadec. Langzaamaan kruipt het gif van de minachting ook in de manier waarop hij naar zichzelf kijkt. Als zijn vrouw hem bedriegt met een Engelse literatuurwetenschapper en hem dit vrij schaamteloos vertelt vlucht Le Chenadec naar zijn ouders. Daar legt hij het aan met de hulp in de huishouding, een oud-klasgenote, die het lycée echter niet heeft afgemaakt en in hun geboortedorp is gebleven. Hun aarzelende verhouding dooft uiteindelijk als een trieste nachtkaars uit.
Het verhaal van Le Chenadec blijkt een roman te zijn die een motief vormt in het leven van de tweede hoofdpersoon van Patrice Jean, Clément Artois. Clément is een werkloze dertiger met vage literaire aspiraties. Zijn geliefde is een heel aantrekkelijk meisje, Lise, lerares Frans op een middelbare school. Tot Cléments intense irritatie en jaloezie knoopt Lise een vriendschap aan met de flitsende literatuurwetenschapper Alexandre Corvec en zijn vrouw. We zijn getuigen van Cléments waandenkbeelden over wat Corvec met Lise van plan zou zijn en andersom.
Clément heeft een heel positieve indruk van L’homme surnuméraire, de roman van Lise’s kennis Patrice Horlaville, in tegenstelling tot Alexandre Corvec, die het een naar conservatief boek vindt. De wending in het leven van Clément komt als Corvec hem voorstelt aan uitgeverij Langlois, waar Clément als redacteur de politiek incorrecte elementen uit de klassieken van de wereldliteratuur moet vervangen door stukken die wel “humanistisch aanvaardbaar” zijn. Geen seks en geweld, racisme, kolonialisme, misogynie, homofobie, of beter, wat daar in de ogen van Cléments superieuren bij de uitgeverij voor door gaat. Eén van zijn superieuren is de filosoof Etiènne Weil, een cynische homoseksueel die zijn diepgevoelde liefde voor literatuur en filosofie als een verloren zaak beschouwt en daarom op retorisch virtuoze wijze de politieke correctheid in de literatuur verdedigt.
Clément vat een vriendschap op voor Weil met wie hij eigen een door hem zelf ontkent cynisme deelt.
Het fonds met herschreven klassieken wordt een enorm succes terwijl het met Cléments relatie met Lise steeds meer bergafwaarts gaat vanwege zijn kleinzielige paranoia en verbale agressie naar Lise’s professorale vrienden. De uitgeverij besluit ook hedendaagse romans te gaan zuiveren, waaronder L’homme surnuméraire. Patrice Horlaville krijgt het voorstel zijn roman zelf van een ander einde te voorzien. Uiteindelijk doet hij dat ook, maar op verrassende wijze.
Serge Le Chenadecs lamlendigheid maakt hem eerder tot een meelijwekkend dan tot een heel boeiend personage terwijl Cléments kleinzielige paranoia maakt hem tot een weinig sympathiek personage maakt, maar het verhaal van L’homme surnuméraire en de genadeloze satire van de mores van hoger opgeleid Frankrijk maken het boek toch meeslepend.
Patrice Jean werpt een onbarmhartig licht op de narcistische bekommernissen van literatuurwetenschappers en sociologen, vooral bezig met hun imago en de maatschappelijke status van hun theorieën maar met weinig begrip voor literatuur en het leven zelf. Een veelzeggende metafoor is Cléments theorie van de mammografie. Stel je een jongen en een meisje voor die verliefd zijn, stelt Clément. De jongen, noemen we hem Roméo bemint het meisje, noemen we haar Juliette, hij kijkt met liefde, verwondering en begeerte naar haar borsten. Hij liefkoost ze. Juliette laat een mammografie maken. De onderzoekende arts beschouwt haar borsten als klierweefsel, als een object om te onderzoeken. Wie heeft er nu de meest werkelijke kennis van de borsten van Juliette, de arts met zijn feitelijke kennis of Roméo, de minnaar? Volgens Clément zijn schrijvers minnaars terwijl literatuurwetenschappers artsen zijn.
Patrice Jean staat duidelijk aan de kant van Clément. Hij schaart zich daarmee aan de zijde van een aantal Franse fenomenologen, die, in navolging van Maurice Merleau-Ponty stellen dat “de wetenschap de dingen wil manipuleren maar ervan af ziet hen te bewonen” (Oog en geest).

Het zuiveren van de klassieken waar Clément net zo goed als Étienne Weil, Alexandre Corvec en Langlois zelf aan meewerkt, is een vorm van social engineering. Het is de literaire variant van het manipuleren van de dingen dat Patrice Jean door middel van de metafoor van de mammografie aanklaagt. De klassieken laten de werkelijkheid in al haar complexiteit zien, L’homme surnuméraire is vermoedelijk geen literaire klassieker, maar het is wel een roman die de bekommernissen van “overbodige mannen” als Serge Le Chenadec en Clément Artois in het weinig flatteuze led-licht van het contrast met zelfingenomen gevestigde hoger opgeleiden plaatst. Het opmerkelijke is dat Patrice Jean zich daarmee inhoudelijk gezien in de kritische traditie van mensen als Pierre Bourdieu en Chantal Jaquet plaatst, terwijl hij zich zowel in zijn roman als in interviews in de Franse media tegen deze sociologische traditie keert. 

donderdag 22 februari 2018

De canon is al divers.

Op dit moment soebatten universiteiten over de verandering van hun curricula. Deze moeten divers worden, zo luidt de vigerende opvatting. Het lijkt me daarom het aangewezen moment om een lans te breken voor twee Noord-Afrikaanse denkers die als geen ander een plaats in het diverse curriculum verdienen. De eerste denker kwam uit een klein dorpje in Algerije, kwam als bootvluchteling naar Italië, een gevaarlijke reis, in de hoop op een betere toekomst. Hij ging werken in Milaan. Naar verloop van tijd liet hij zijn broers en moeder overkomen; zijn vader moest in Afrika blijven. Na de dood van zijn moeder keerde de jongeman terug naar Afrika. Hij schreef vele boeken, waaronder een geruchtmakende autobiografie en werd een belangrijk man in de politiek van zijn land.
Ook de tweede diverse denker was een Noord-Afrikaan, een man uit een klein dorpje in Egypte, Assioet. Hij studeerde filosofie in de multiculturele havenstad Alexandrië. Deze Grieks sprekende filosoof was een migrant, net als zijn Algerijnse evenknie. Waar de tweede in Milaan ging studeren en werken begaf de Egyptenaar zich naar Rome, waar hij invloed verwierf in de hoogste politieke kringen.
Beide denkers waren migranten uit Mediterrane landen, multiculturele denkers bij uitstek ook; beiden verenigden de eigenheid van hun Noord-Afrikaanse land van herkomst met de cultuur van Italië in de ontmoeting van denkwijzen die resulteerde in de unieke legering die de Romeinse cultuur was. De Romeinse cultuur, want we hebben het over Augustinus en Plotinus, de kerkvader en bisschop van Hippo (354-430) en de neoplatoonse filosoof (205-265), twee denkers die sinds jaar en dag vaste waarden zijn in de canon. Augustinus trok uit het kleine dorpje Thagaste naar Milaan waar hij zich schaarde onder de vleugels van bisschop Ambrosius en retor werd aan het keizerlijk hof. Plotinus doceerde filosofie te Rome. Noord-Afrika was al heel lang een Romeins gebied. De Berbers en andere volken die er woonden spraken hun eigen talen en Latijn. De leden van de Romeinse elite spraken ook Grieks. Zoals in de twintigste eeuw opvallend veel Franse schrijvers en filosofen hun wortels hadden in Algerije, zo speelden Noord-Afrikaanse denkers en schrijvers een rol in de Romeinse cultuur sinds het begin van de christelijke jaartelling. Het zou een categoriefout zijn om te zeggen dat deze Afrikanen geen Westerse denkers waren. Het zou eveneens een categoriefout zijn om te zeggen dat deze Westerse denkers geen Afrikanen waren. Het ligt voor de hand dat geen van beide een Germaans uiterlijk zal hebben gehad. Augustinus en Plotinus waren zogezegd people of color. Ze waren evengoed Romeins en als zodanig onderdeel van de cultuur die de grondslag vormt van de canon, de cultuur die zogenaamd slechts bestaat uit “dode heteroseksuele witte mannen”. De tegenstelling tussen minderheden en de Westerse canon is dan ook een valse tegenstelling.

Het valt niet te ontkennen dat Plato, Horatius, Thomas van Aquino, Shakespeare, Bach, Mozart en Proust blanke mannen waren. Zeker twee mannen op dit lijstje waren echter homoseksueel; Thomas van Aquino was zeer zwaarlijvig: hij zou daarmee op geen enkel lijstje tegen ablism misstaan. Vrouwen ontbreken evenmin in de canon als homoseksuelen, obese mensen en niet-blanken. Geen cursus Griekse letterkunde is compleet zonder Sappho, geen cursus Middeleeuwse wijsbegeerte zonder Heloïse, geen cursus muziekgeschiedenis zonder Hildegard van Bingen. Islamitische filosofen als Averroës (Ibn Roesjd) en Avicenna (Ibn Sina) zijn een vast onderdeel van de filosofiegeschiedenis, zoals de latinisering van hun respectievelijk Arabische en Perzische namen al laat zien. De Provençaalse liefdespoëzie die via de troubadours het begrip van de romantische liefde mede zou vormen is in belangrijke mate beïnvloed door Arabische erotische poëzie die via Andalusië Europa bereikte. Het Islamitische denken op zijn beurt is ondenkbaar zonder de Griekse filosofie – waaronder niet in de laatste plaats de neoplatoonse filosofie van Plotinus. De tegenstelling tussen de canon die minderheden zou uitsluiten ten faveure van uitsluitend blanke mannen is een fantoom dat alleen kan voortkomen uit gebrekkige kennis van die canon zelf, die altijd al multicultureel, multiseksueel en veelkleurig is geweest. De canon die we hebben en die het onontbeerlijke referentiekader van het merendeel van alle cultuuruitingen van de late Oudheid tot nu vormt bij het oud vuil zetten, is daarmee niet alleen culturele zelfmoord, het is ook moord op de diversiteit die er al is, de usurpatie van de cultuur door wat jong en hip is bovendien en daarmee een laakbare vorm van culturele leeftijdsdiscriminatie.

dinsdag 13 februari 2018

Morele oordelen over kunst

Er is de laatste tijd geen gebrek aan morele oordelen over kunst. Een museum in Manchester verwijderde een doek van kitsch-schilder John William Waterhouse waarin halfnaakte nimfen Hylas het water in lokken. Het schilderij zou vrouwen in een passieve rol uitbeelden die “niet meer van deze tijd” heet te zijn. Ook een ander schilderij in een ander museum moest het ontgelden. De surrealistische schilder Balthus had een meisje van twaalf in een suggestieve pose geschilderd. Reden voor een groep activisten om het Metropolitan Museum in New York via een petitie te verzoeken het aanstootgevende werk niet ten toon te stellen. In Trouw riep kunsthistoricus Léon Hanssen vorige week de museumwereld op om het “walgelijke seksisme” van de kunstenaars wier werk in de Nederlandse musea hangt tot onderwerp van debat te maken.
Het morele oordeel beperkt zich allerminst tot de schilderkunst. In Berlijn besloot een Hochschule een Spaanstalig gedicht van Eugen Gomringer, “Avenidas”, waarin vrouwen in één adem worden genoemd met lanen en bloemen van de muur te verwijderen omdat het gedicht seksistisch zou zijn. Nemen we als laatste in dit rijtje het tv-optreden van voetbalcommentator René van der Gijp. Deze had het gewaagd een transseksueel te persifleren in het programma Voetbal Inside. Dergelijke satire zou volgens menig klager transfoob en homofoob zijn. Het contrast met een tamelijk recent verleden is opvallend. In 1979 voerde het collectief Monty Python in hun evangelie-parodie The Life of Brian een man op die het recht wil hebben om een vrouw te zijn en kinderen te krijgen. Deze wensen zijn volgens de makers evident belachelijk. Toch hoor je nooit iets over aanklachten tegen John Cleese en zijn bentgenoten wegens transfobie. Tegelijkertijd is het bijna ondenkbaar dat dezelfde scene nu opnieuw zo gemaakt zou worden, net zo ondenkbaar als de seksscene tussen een heel jonge Nastassja Kinski en haar veel oudere tegenspeler in Wim Wenders’ film Falsche Bewegung uit 1975. Iets dergelijks geldt ook al voor Da Ali G Show uit de jaren ’90 waarin komiek Sacha Baron Cohen de rol speelt van een blanke Engelse jongen die de mores van zwarte hip-hoppers imiteert. “Cultural appropriation” zou de klacht nu luiden en het programma zou nooit op de buis komen.
Het regent klachten over zowel de hoge cultuur als over het platte vermaak van nu en van weleer, van de zogenoemde transfobie van René van der Gijp tot de gezapige sit-com Friends, tot een “anti-racistische” bewerking van Shakespeare’s Othello.
De Westerse samenlevingen op dit moment zijn in de greep van een verlangen naar zuiverheid. Het ideaal is dat eenieder moet kunnen doen wat hij of zij, of, vul de gender maar in, wil, tot op het punt dat iemand anders dat niet wil. Daarbij blijft iedereen in zijn eigen hokje en respecteert de andere hokjes. Helderheid. Zuiverheid. Dit ideaal botst met de werkelijkheid dat mensen enerzijds voortdurend dingen willen die anderen vaak niet willen (of niet op dezelfde manier willen) en anderzijds vaak en in veel verschillende soorten gevallen zelf niet goed weten wat ze willen. Dat er tussen deze twee kanten van de zaak een groot en onoverzichtelijk schemergebied is waardoor je iets kunt willen maar tegelijkertijd ook niet, dat je iemand kunt bewonderen én haten, begeren én verafschuwen, maakt de zaken er bepaald niet eenvoudiger op. Het menselijk verlangen is veelvormig, zeer veelzijdig en vaak intern tegenstrijdig. De kunst is bij uitstek het terrein waar dit onontwarbare kluwen van wensen en verlangens over het voetlicht wordt gebracht. Zelfs aan de eenvoudige humor van Sacha Baron-Cohen blijken bij een beetje krabben meerder lagen te zitten: wie wordt er bespot als een blanke komiek een blanke jongen speelt die een zwarte jongen wil zijn? Als Wim Wenders of Balthus de seksualiteit van jonge meisjes uitbeeldt, is dat dan kwalijk voyeurisme of het tonen van een delicate maatschappelijke kwestie, namelijk het feit dat pubers enerzijds nog kinderen zijn maar anderzijds ook verlangens hebben waardoor ze al met een voet in de volwassen wereld staan – waar ze niet zelfstandig op de been kunnen blijven met alle mogelijke gevolgen van dien – waarbij het uiteraard die ambivalente gevolgen zijn die de kunstenaar toont? Als Shakespeare de zwarte admiraal Othello tot waanzinnige jaloezie gedreven door een (overigens blanke) adjudant zijn vrouw laat wurgen, is dat dan racistisch omdat de zwarte man zijn driften niet kan beheersen of zien we juist een maatschappelijk uiterst geslaagde, zwarte man aan het hoofd van de Venetiaanse marine die toch ook een menselijk-al-te-menselijke man met een fatale zwakheid blijkt te zijn? Als de nimfen op het schilderij van Waterhouse de held het moeras in lokken is dat dan een kwalijke objectivering van de vrouw als een wulps wezentje? Wellicht is het dat, maar het is vrijwel zeker ook een problematisering van het idee dat het seksuele verlangen eenvoudig en zonder verborgen diepten zou zijn.
Het is in de kunst en op weinig andere terreinen dat dergelijke ambiguïteiten en dergelijke ambivalenties ter aanschouwing en overweging kunnen worden opgevoerd. Het hedendaagse puritanisme heeft echter een bloedhekel aan onduidelijkheid en dubbelzinnigheid. Het wil de werkelijkheid in duidelijke een éénzinnige hokjes kunnen stoppen, met name waar het ingewikkelde en stekelige zaken als seksualiteit betreft, die daar uit de aard der zaak ten diepste ongeschikt voor zijn. Kunstwerken die dit ingewikkelde en meerzinnige karakter van zaken als seksualiteit en identiteit in het gezicht van de toeschouwer werpen – en hem zeggen: dit is hoe het is, doe er wat mee! – zijn ongemakkelijke spiegels die de puritein in de ban van zijn verlangen naar zuiverheid eigenlijk meteen weer wil omdraaien.

Waar de puritein niet aan wil is dat de keuzes waar de noodzaak om te handelen ons toe noopt niet alleen niet duidelijk en niet tweewaardig zijn, maar dat zelfs niet duidelijk is of we wel willen kiezen – maar dat we vaak toch moeten handelen met alle mogelijke gevolgen van dien. Wat de puritein niet onder ogen wil zien, met andere woorden, is dat het menselijk leven au fond tragisch is. De vervolging van kunstenaars die dit minder rooskleurige aspect van de condition humaine niet onder de korenmaat wensen te houden is derhalve niet meer of minder dan een weigering om de werkelijkheid van het menselijk leven onder ogen te zien, censuur die in laatste instantie zelfverblinding is.