Franse
literatuur: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean, Parijs, Rue
Fromentin, 2017, 275 pp, 20 euro
De
gewone man is in de hedendaagse literatuur geen zeer geziene mensensoort. Onder
het motto write what you know gaan schrijvers vaak liever in op het milieu dat
ze kennen, dat van hoger opgeleide, bij voorkeur bijzondere mannen en vrouwen.
Literatuur gaat over mensen zoals wij, Ons Soort Mensen zoals HP/De Tijd het
vroeger uitdrukte. De gewone man is niet erg interessant, helemaal niet als hij
ook nog blank en heteroseksueel is. De gewone man is een beetje overbodig. Hij
is l’homme surnuméraire, zoals de titel luidt van de nieuwste roman van Patrice
Jean. Eén van de twee hoofdpersonages van Jean is Serge Le Chenadec, een vrij
kleurloze makelaar. Le Chenadec wordt vanwege zijn kleurloosheid en
fantasieloosheid geminacht door zijn vrouw en kinderen. Zij raken verzeild in
meer intellectuele milieus met achterlating van Le Chenadec. Langzaamaan kruipt
het gif van de minachting ook in de manier waarop hij naar zichzelf kijkt. Als
zijn vrouw hem bedriegt met een Engelse literatuurwetenschapper en hem dit vrij
schaamteloos vertelt vlucht Le Chenadec naar zijn ouders. Daar legt hij het aan
met de hulp in de huishouding, een oud-klasgenote, die het lycée echter niet
heeft afgemaakt en in hun geboortedorp is gebleven. Hun aarzelende verhouding
dooft uiteindelijk als een trieste nachtkaars uit.
Het
verhaal van Le Chenadec blijkt een roman te zijn die een motief vormt in het
leven van de tweede hoofdpersoon van Patrice Jean, Clément Artois. Clément is
een werkloze dertiger met vage literaire aspiraties. Zijn geliefde is een heel
aantrekkelijk meisje, Lise, lerares Frans op een middelbare school. Tot
Cléments intense irritatie en jaloezie knoopt Lise een vriendschap aan met de flitsende
literatuurwetenschapper Alexandre Corvec en zijn vrouw. We zijn getuigen van
Cléments waandenkbeelden over wat Corvec met Lise van plan zou zijn en
andersom.
Clément
heeft een heel positieve indruk van L’homme surnuméraire, de roman van Lise’s
kennis Patrice Horlaville, in tegenstelling tot Alexandre Corvec, die het een
naar conservatief boek vindt. De wending in het leven van Clément komt als
Corvec hem voorstelt aan uitgeverij Langlois, waar Clément als redacteur de
politiek incorrecte elementen uit de klassieken van de wereldliteratuur moet
vervangen door stukken die wel “humanistisch aanvaardbaar” zijn. Geen seks en
geweld, racisme, kolonialisme, misogynie, homofobie, of beter, wat daar in de
ogen van Cléments superieuren bij de uitgeverij voor door gaat. Eén van zijn
superieuren is de filosoof Etiènne Weil, een cynische homoseksueel die zijn
diepgevoelde liefde voor literatuur en filosofie als een verloren zaak
beschouwt en daarom op retorisch virtuoze wijze de politieke correctheid in de
literatuur verdedigt.
Clément
vat een vriendschap op voor Weil met wie hij eigen een door hem zelf ontkent
cynisme deelt.
Het
fonds met herschreven klassieken wordt een enorm succes terwijl het met
Cléments relatie met Lise steeds meer bergafwaarts gaat vanwege zijn
kleinzielige paranoia en verbale agressie naar Lise’s professorale vrienden. De
uitgeverij besluit ook hedendaagse romans te gaan zuiveren, waaronder L’homme
surnuméraire. Patrice Horlaville krijgt het voorstel zijn roman zelf van een
ander einde te voorzien. Uiteindelijk doet hij dat ook, maar op verrassende
wijze.
Serge
Le Chenadecs lamlendigheid maakt hem eerder tot een meelijwekkend dan tot een
heel boeiend personage terwijl Cléments kleinzielige paranoia maakt hem tot een
weinig sympathiek personage maakt, maar het verhaal van L’homme surnuméraire en
de genadeloze satire van de mores van hoger opgeleid Frankrijk maken het boek
toch meeslepend.
Patrice
Jean werpt een onbarmhartig licht op de narcistische bekommernissen van
literatuurwetenschappers en sociologen, vooral bezig met hun imago en de
maatschappelijke status van hun theorieën maar met weinig begrip voor
literatuur en het leven zelf. Een veelzeggende metafoor is Cléments theorie van
de mammografie. Stel je een jongen en een meisje voor die verliefd zijn, stelt
Clément. De jongen, noemen we hem Roméo bemint het meisje, noemen we haar
Juliette, hij kijkt met liefde, verwondering en begeerte naar haar borsten. Hij
liefkoost ze. Juliette laat een mammografie maken. De onderzoekende arts
beschouwt haar borsten als klierweefsel, als een object om te onderzoeken. Wie
heeft er nu de meest werkelijke kennis van de borsten van Juliette, de arts met
zijn feitelijke kennis of Roméo, de minnaar? Volgens Clément zijn schrijvers
minnaars terwijl literatuurwetenschappers artsen zijn.
Patrice
Jean staat duidelijk aan de kant van Clément. Hij schaart zich daarmee aan de
zijde van een aantal Franse fenomenologen, die, in navolging van Maurice
Merleau-Ponty stellen dat “de wetenschap de dingen wil manipuleren maar ervan
af ziet hen te bewonen” (Oog en geest).
Het
zuiveren van de klassieken waar Clément net zo goed als Étienne Weil, Alexandre
Corvec en Langlois zelf aan meewerkt, is een vorm van social engineering. Het
is de literaire variant van het manipuleren van de dingen dat Patrice Jean door
middel van de metafoor van de mammografie aanklaagt. De klassieken laten de
werkelijkheid in al haar complexiteit zien, L’homme surnuméraire is
vermoedelijk geen literaire klassieker, maar het is wel een roman die de
bekommernissen van “overbodige mannen” als Serge Le Chenadec en Clément Artois in
het weinig flatteuze led-licht van het contrast met zelfingenomen gevestigde
hoger opgeleiden plaatst. Het opmerkelijke is dat Patrice Jean zich daarmee
inhoudelijk gezien in de kritische traditie van mensen als Pierre Bourdieu en
Chantal Jaquet plaatst, terwijl hij zich zowel in zijn roman als in interviews
in de Franse media tegen deze sociologische traditie keert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten