Er
is de laatste tijd geen gebrek aan morele oordelen over kunst. Een museum in
Manchester verwijderde een doek van kitsch-schilder John William Waterhouse
waarin halfnaakte nimfen Hylas het water in lokken. Het schilderij zou vrouwen
in een passieve rol uitbeelden die “niet meer van deze tijd” heet te zijn. Ook
een ander schilderij in een ander museum moest het ontgelden. De
surrealistische schilder Balthus had een meisje van twaalf in een suggestieve
pose geschilderd. Reden voor een groep activisten om het Metropolitan Museum in
New York via een petitie te verzoeken het aanstootgevende werk niet ten toon te
stellen. In Trouw riep kunsthistoricus Léon Hanssen vorige week de museumwereld
op om het “walgelijke seksisme” van de kunstenaars wier werk in de Nederlandse
musea hangt tot onderwerp van debat te maken.
Het
morele oordeel beperkt zich allerminst tot de schilderkunst. In Berlijn besloot
een Hochschule een Spaanstalig gedicht van Eugen Gomringer, “Avenidas”, waarin
vrouwen in één adem worden genoemd met lanen en bloemen van de muur te
verwijderen omdat het gedicht seksistisch zou zijn. Nemen we als laatste in dit
rijtje het tv-optreden van voetbalcommentator René van der Gijp. Deze had het
gewaagd een transseksueel te persifleren in het programma Voetbal Inside.
Dergelijke satire zou volgens menig klager transfoob en homofoob zijn. Het
contrast met een tamelijk recent verleden is opvallend. In 1979 voerde het
collectief Monty Python in hun evangelie-parodie The Life of Brian een man op
die het recht wil hebben om een vrouw
te zijn en kinderen te krijgen. Deze wensen zijn volgens de makers evident
belachelijk. Toch hoor je nooit iets over aanklachten tegen John Cleese en zijn
bentgenoten wegens transfobie. Tegelijkertijd is het bijna ondenkbaar dat
dezelfde scene nu opnieuw zo gemaakt zou worden, net zo ondenkbaar als de
seksscene tussen een heel jonge Nastassja Kinski en haar veel oudere
tegenspeler in Wim Wenders’ film Falsche Bewegung uit 1975. Iets dergelijks
geldt ook al voor Da Ali G Show uit de jaren ’90 waarin komiek Sacha Baron
Cohen de rol speelt van een blanke Engelse jongen die de mores van zwarte
hip-hoppers imiteert. “Cultural appropriation” zou de klacht nu luiden en het
programma zou nooit op de buis komen.
Het
regent klachten over zowel de hoge cultuur als over het platte vermaak van nu
en van weleer, van de zogenoemde transfobie van René van der Gijp tot de
gezapige sit-com Friends, tot een “anti-racistische” bewerking van
Shakespeare’s Othello.
De
Westerse samenlevingen op dit moment zijn in de greep van een verlangen naar
zuiverheid. Het ideaal is dat eenieder moet kunnen doen wat hij of zij, of, vul
de gender maar in, wil, tot op het punt dat iemand anders dat niet wil. Daarbij
blijft iedereen in zijn eigen hokje en respecteert de andere hokjes.
Helderheid. Zuiverheid. Dit ideaal botst met de werkelijkheid dat mensen
enerzijds voortdurend dingen willen die anderen vaak niet willen (of niet op
dezelfde manier willen) en anderzijds vaak en in veel verschillende soorten
gevallen zelf niet goed weten wat ze
willen. Dat er tussen deze twee kanten van de zaak een groot en
onoverzichtelijk schemergebied is waardoor je iets kunt willen maar
tegelijkertijd ook niet, dat je iemand kunt bewonderen én haten, begeren én
verafschuwen, maakt de zaken er bepaald niet eenvoudiger op. Het menselijk
verlangen is veelvormig, zeer veelzijdig en vaak intern tegenstrijdig. De kunst
is bij uitstek het terrein waar dit onontwarbare kluwen van wensen en
verlangens over het voetlicht wordt gebracht. Zelfs aan de eenvoudige humor van
Sacha Baron-Cohen blijken bij een beetje krabben meerder lagen te zitten: wie
wordt er bespot als een blanke komiek een blanke jongen speelt die een zwarte
jongen wil zijn? Als Wim Wenders of Balthus de seksualiteit van jonge meisjes
uitbeeldt, is dat dan kwalijk voyeurisme of het tonen van een delicate
maatschappelijke kwestie, namelijk het feit dat pubers enerzijds nog kinderen
zijn maar anderzijds ook verlangens hebben waardoor ze al met een voet in de
volwassen wereld staan – waar ze niet zelfstandig op de been kunnen blijven met
alle mogelijke gevolgen van dien – waarbij het uiteraard die ambivalente
gevolgen zijn die de kunstenaar toont? Als Shakespeare de zwarte admiraal
Othello tot waanzinnige jaloezie gedreven door een (overigens blanke) adjudant
zijn vrouw laat wurgen, is dat dan racistisch omdat de zwarte man zijn driften
niet kan beheersen of zien we juist een maatschappelijk uiterst geslaagde,
zwarte man aan het hoofd van de Venetiaanse marine die toch ook een
menselijk-al-te-menselijke man met een fatale zwakheid blijkt te zijn? Als de
nimfen op het schilderij van Waterhouse de held het moeras in lokken is dat dan
een kwalijke objectivering van de vrouw als een wulps wezentje? Wellicht is het
dat, maar het is vrijwel zeker ook een problematisering van het idee dat het
seksuele verlangen eenvoudig en zonder verborgen diepten zou zijn.
Het
is in de kunst en op weinig andere terreinen dat dergelijke ambiguïteiten en
dergelijke ambivalenties ter aanschouwing en overweging kunnen worden
opgevoerd. Het hedendaagse puritanisme heeft echter een bloedhekel aan
onduidelijkheid en dubbelzinnigheid. Het wil de werkelijkheid in duidelijke een
éénzinnige hokjes kunnen stoppen, met name waar het ingewikkelde en stekelige
zaken als seksualiteit betreft, die daar uit de aard der zaak ten diepste
ongeschikt voor zijn. Kunstwerken die dit ingewikkelde en meerzinnige karakter
van zaken als seksualiteit en identiteit in het gezicht van de toeschouwer
werpen – en hem zeggen: dit is hoe het is, doe er wat mee! – zijn
ongemakkelijke spiegels die de puritein in de ban van zijn verlangen naar
zuiverheid eigenlijk meteen weer wil omdraaien.
Waar
de puritein niet aan wil is dat de keuzes waar de noodzaak om te handelen ons
toe noopt niet alleen niet duidelijk en niet tweewaardig zijn, maar dat zelfs
niet duidelijk is of we wel willen kiezen – maar dat we vaak toch moeten
handelen met alle mogelijke gevolgen van dien. Wat de puritein niet onder ogen
wil zien, met andere woorden, is dat het menselijk leven au fond tragisch is. De vervolging van kunstenaars die dit minder
rooskleurige aspect van de condition humaine niet onder de korenmaat wensen te
houden is derhalve niet meer of minder dan een weigering om de werkelijkheid
van het menselijk leven onder ogen te zien, censuur die in laatste instantie
zelfverblinding is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten