De
engel van de geschiedenis (paragraaf IX uit Über den Begriff der Geschichte van
Walter Benjamin)
Er
is een schilderij van Klee dat Angelus Novus heet. Er staat een engel op
afgebeeld die er uitziet alsof hij bezig was zich van iets waarnaar hij staart
te verwijderen. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open en zijn
vleugels zijn gespreid. Zo moet de engel van de geschiedenis er uitzien. Hij
heeft zijn gelaat naar het verleden gekeerd. Waar er ons een reeks van gebeurtenissen verschijnt daar ziet hij één enkele catastrofe die
onophoudelijk puin op puin stapelt en het hem voor de voeten werpt. Hij zou
willen verwijlen, de doden opwekken en de uiteen geslagen stukken weer
samenvoegen. Maar een storm waait uit het paradijs die zich in zijn vleugels
verstrikt heeft en zo sterk is dat hij ze niet meer kan intrekken. Deze storm drijft
hem niet aflatend de toekomst in, die hij zijn rug toewendt terwijl de stapel
puin vóór hem naar de hemel rijst. Dat wat wij vooruitgang noemen is deze storm.