dinsdag 16 oktober 2018

De wilde zwanen bij Coole (The wild swans at Coole van W.B. Yeats)


De wilde zwanen bij Coole - W.B. Yeats

De bomen zijn mooi van herfst,
De bospaden zijn droog,
In de oktoberschemer spiegelt
't water stilte van omhoog;
Op water dat tussen stenen is gegaan
Zwemmen negenenvijftig zwanen.

Dit is de negentiende herfst
Sinds ik voor het eerst telde
Ik zag voor ik goed en wel klaar was
Hoe zij de lucht in snelden
En zich verspreidden in grote gebroken ringen
Op hun vleugels die luid zingen.

Ik heb deze schitterende schepselen gezien
En nu schrijnt mijn hart.
Alles is anders sinds ik in de schemer
Op deze oever voor het eerst
De klokslag van hun vleugels hoorde
En wandelde zonder smart.

Immer onvermoeid, lief naast lief
Peddelen zij in de koude
Vergezelbare stromen of klimmen in de lucht
Hun harten zijn niet oud;
Hartstocht en verovering, die gaan waar zij gaan
Blijven hen bijstaan.

Maar nu drijven zij op het stille water
Geheimzinnig en schoon;
Tussen welke biezen zullen zij bouwen,
Bij de rand van welk meer of ven
Mensenogen verrukken als ik wakker word op een dag
En zij zijn verdwenen met hun vleugelslag?





dinsdag 25 september 2018

September van W.S. Merwin

Als de zon opkomt zijn de kleine uilen
die kletsen bij een rode maan
veranderd in eksters in de essen
rustend tussen reizen
het gras is bedauwd tot de middag
elke dag zwerft de mist meer omhoog
om over de oude heuvel te kijken
en nooit meer weer te keren
maand van ogen die jouw paden zelf zien
je hebt jouw hand gelegd
in mijn hand
het groen van het gebladerte donkert
en drijft weg
de bloemen van de klimop staan open
op de muur van de wezel
de bijen bezoeken hen
de spinnen zien hun buiken
en langs alle kusten
branden schepen van de geest
zonder ruis, zonder rook, zonder vlam
ongezien in het zonlicht
van een dag onder zijn eigen koning

Na de regen van Edward Thomas


Na de regen – Edward Thomas

De regen van een nacht en een dag en een nacht
Houdt op bij het licht
Van de bleke, verstikte dag. De spiekende zon
Ziet wat er is gedaan.
De weg onder de bomen heeft een berm nieuw
Van paarse tint
Binnen een berm van dun helder gras;
Alles dat na november was
Overgebleven aan bladeren is verloren
Afgescheurd van hazelaar, meidoorn
En grotere bomen. In het hele
Bosje is geen dood blad meer dat valt
Op het grijze gras, het groene mos, gebrand-oranje varen,
Bij de terugkomst van de wind:
De blaadjes die vallen van de es
Zijn dun uitgespreid
Op de weg, als ingemaakte zwarte vis
Alsof ze speelden.
Wat hangt aan velerlei takken daar
Zo hard en naakt
Zijn twaalf lieflijke gele appels
Aan elke wilde appelboom
En aan elke boom in het dal
Ontelbare
Kristallen van de regen, donker en helder,
Die weer opnieuw valt.


dinsdag 18 september 2018

The Path van Edward Thomas vertaald

Het paadje

Er loopt langs een heuvel, een vestingwerk
Dat de gelijke weg bewaart voor het hoge bos
Eronder, een paadje. Het wordt gebruikt
Door kinderen om te kijken wat er van de
Gladde steile helling komt tussen de stammen van beuk en taxus
Door tot waar een omgevallen boom het zicht blokkeert –
Terwijl mannen en vrouwen zich tevreden stellen met de weg
En wat ze zien op de heuvel en wat de kinderen zeggen.
Het pad dat slingert als zilver drupt verder,
Omringd en zelfs verdrongen door het dunste mos
Dat tracht wortels en kruimelend krijt te bedekken
Met goud, olijf en smaragd, maar tevergeefs.
De kinderen slijten het af. Ze hebben de heuvel afgevlakt
Aan de top, hem zilverig gemaakt tussen het mos
Met de stroom van hun voeten, jaar na jaar.
Maar de weg is zonder huizen en leidt niet naar de school.
Het komt zelden voor dat je er een kind ziet en het oog
Is slechts op de weg gericht, op het bos dat eroverheen hangt
En eronder gaapt en het paadje dat eruitziet alsof het
Leidt naar een mythische of verzonnen plek, waar mensen
Heen wilden gaan en blijven; tot het, plots, ophoudt waar het bos ophoudt.

Adlestrop van Edward Thomas



Ja ik herinner me Adlestrop --
De naam, want op een middag
Die warm was stopte de sneltrein daar
Onbedoeld. Het was laat in juni.

De stoom siste. Iemand schraapte zijn keel.
Niemand stapte uit of in
Op het kale perron. Wat ik zag
Was Adlestrop -- de naam alleen

En wilgen, wilgenroosjes en gras,
En spirea, en hooiopper droog
Geen greintje minder stil en eenzaam schoon
Dan de wolkjes in de hemel hoog.

En op dat moment zong een merel
Heel dichtbij en om hem heen, flauwer,
Verder en verderweg alle vogels
Uit de Oxfordgauw en de Gloucestergauw.

vrijdag 24 augustus 2018

De hoop - "Hope" van Emily Dickinson vertaald


 De hoop is iets met veren -
 Dat neerstrijkt in de ziel -
 En sprakeloos een melodie zingt -
 En - niet wijkt van z'n stiel -

 Zijn zoetst - wordt in een hoos gehoord
 En kom eens om de storm -
 Die het kleine vogeltje verstoort
 Dat zovelen heeft verwarmd -

 Ik hoorde het in het kilste land -
 En op de vreemdste zee -
 Al ging ik - tot het uiterste
 Het eiste niets - van mij.

 - Emily Dickinson (vertaling Sjoerd van Hoorn)

zondag 15 juli 2018

Een gedachte over speaker's meaning

In de taalfilosofie was het een tijd een veelbesproken kwestie wat de betekenis van een uitdrukking bepaalt: gaat het om de betekenis die een uitdrukking in een gegeven taal heeft of gaat het om de betekenis die iemand die praat aan de uitdrukking geeft? Linguistic meaning versus speaker's meaning vat de discussie samen.
Een veelgehoorde gedachte, onder andere beargumenteerd door John Searle, is dat wat een spreker met een uitdrukking wil zeggen niet de betekenis van die uitdrukking kan zijn. Ik kan tenslotte iets zeggen in een voor jou vreemde taal waardoor jij denkt dat ik je wil zeggen dat ik een spreker van die taal ben, maar die uitdrukking betekent heel wat anders.
In Searle's voorbeeld zegt een Amerikaanse soldaat tegen een Italiaan 'Kennst du das Land wo die Zitronen blühen?', een dichtregel van Goethe, met de bedoeling de Italiaan te laten denken dat hij een Duitser is. De dichtregel betekent echter helemaal niet dat de spreker een Duitser is, terwijl dat wel zo zou moeten zijn als het idee dat betekenis neerkomt op speaker's meaning juist was.
Searle's argument is eigenlijk nogal vergezocht. Omdat je iemand kunt willen bedriegen door iets te zeggen in een vreemde taal zou wat je wil zeggen uiteindelijk niet de betekenis bepalen. Searle kan echter doorbijten en zeggen dat hij niettemin heeft laten zien dat er een situatie denkbaar is waarin je met een gegeven uitdrukking een ander iets wil laten denken, terwijl iedereen het erover eens zal zijn dat dat niet is wat die uitdrukking betekent.
Wat een uitdrukking betekent is niet wat het subject ermee wil zeggen, zo lijken we te kunnen concluderen. Toch is het omgekeerde meestal wel het geval: wat een spreker met een uitdrukking wil zeggen is wat die uitdrukking betekent. De vraag is dan wat betekenis inhoudt.
Als betekenis geen kwestie van het subject is moet het een eigenschap van een woord of andere uitdrukking op zich zijn. Die mogelijkheid is er ook, er zouden eeuwige platonische ideeën kunnen zijn die de eigenlijke betekenissen van woorden vormen. Die gedachte helpt ons echter niet per se veel verder, want ze roept nogal wat vragen op. Hoe kennen we die betekenissen? Hoe komt het dat verschillende talen heel verschillende begrippen hebben, waardoor een woord in een taal geen equivalent in een andere taal heeft? Zou een primaire platonische betekenis niet voor convergentie van betekenissen moeten zorgen buiten ons om -- maar dat gebeurt niet. Hoe is het mogelijk dat we nieuwe betekenissen vormen? Heeft één taal de echte betekenis van een woord verklankt en geconceptualiseerd en andere talen minder of helemaal niet?
Wellicht moeten we taalbetekenis wel aan het subject toeschrijven. Dat subject kan niet de individuele spreker zijn. Maar waarom zou het subject van betekenis niet de gemeenschap van sprekers zijn? Concreet gezegd, een Nederlands woord betekent wat de meeste sprekers van het Nederlands denken dat het betekent. De betekenis van een woord is het gebruik dat de taalgemeenschap ervan maakt.
Dit idee voorziet in een antwoord aan Searle: Kennst du das Land wo die Zitronen blühen betekent niet 'ik ben een Duitser' omdat de Duitse taalgemeenschap die zin niet zo zal interpreteren. Een spreker van het Duits hoort 'ken je het land waar de citroenen bloeien' omdat hij geleerd heeft dat de woorden die betekenis hebben.
Een vraag die blijft is hoe de woorden een betekenis kunnen hebben die geleerd en doorgegeven kan worden. Hoe is een taalgemeenschap mogelijk? Is er een beantwoordbare vraag naar de aard van betekenis die het genetische, dat wil zeggen de geschiedenis van het gebruik van een woord, te boven gaat of kan semantiek menselijkerwijs alleen maar historische semantiek zijn?

zondag 27 mei 2018

De engel van de geschiedenis


De engel van de geschiedenis (paragraaf IX uit Über den Begriff der Geschichte van Walter Benjamin)

Er is een schilderij van Klee dat Angelus Novus heet. Er staat een engel op afgebeeld die er uitziet alsof hij bezig was zich van iets waarnaar hij staart te verwijderen. Zijn ogen zijn opengesperd, zijn mond staat open en zijn vleugels zijn gespreid. Zo moet de engel van de geschiedenis er uitzien. Hij heeft zijn gelaat naar het verleden gekeerd. Waar er ons een reeks van gebeurtenissen verschijnt daar ziet hij één enkele catastrofe die onophoudelijk puin op puin stapelt en het hem voor de voeten werpt. Hij zou willen verwijlen, de doden opwekken en de uiteen geslagen stukken weer samenvoegen. Maar een storm waait uit het paradijs die zich in zijn vleugels verstrikt heeft en zo sterk is dat hij ze niet meer kan intrekken. Deze storm drijft hem niet aflatend de toekomst in, die hij zijn rug toewendt terwijl de stapel puin vóór hem naar de hemel rijst. Dat wat wij vooruitgang noemen is deze storm.

vrijdag 27 april 2018

Als je oud bent (When You are old) van William Butler Yeats vertaald.


Als je oud bent en grijs en van slaap vervuld,
Pak dan dit boek als je dommelt bij het vuur
Lees langzaam, droom hoe zacht en puur
Je blik vroeger was, door schaduw omhuld;

Jouw momenten van blije gratie zijn door zoveel bemind
Ze beminden je schoonheid met een liefde vals of waar
Slechts één man beminde jouw rusteloze ziel maar,
En beminde ook de treurnis die hij in je trekken vindt.

En als je buigt bij de gloeiende kolen
Fluister dan wat bedroefd hoe Liefde vlucht
En hoe snel ze beent tot voorbij de bergrug
En haar gezicht tussen sterren is verstolen.

(William Butler Yeats, vertaling Sjoerd van Hoorn)


maandag 9 april 2018

Ergens waar ik nooit geweest ben van e.e. cummings vertaald


Ergens waar ik nooit geweest ben, blij voorbij
Elke ervaring hebben jouw ogen hun stilte:
In je breekbaarste gebaar is wat mij omvat
Of wat ik niet bereik  door teveel nabijheid

Je geringste blik ontsluit me zo lichthartig
Hoewel ik mij gesloten heb als vingers
Open jij altijd blaadje voor blaadje mijzelf zoals de lente
Opent (haar vaardig, geheimzinnig beroerend) haar eerste roos

Mocht je wens zijn mij te sluiten, dan zullen ik
En mijn leven ons heel mooi en plots sluiten
Als wanneer het hart van deze bloem zich indenkt
Dat overal behoedzaam sneeuw neerdaalt;

Niets dat we in deze wereld zien evenaart
De kracht van jouw intense breekbaarheid wier textuur
Mij bedwingt met de kleur van zijn landen
Een weergave van dood en eeuwigheid in elke adem

(ik weet niet wat het is aan jou dat sluit
En opent; maar iets in mij begrijpt
Dat de stem van jouw ogen dieper is dan alle rozen)
Niemand, ook de regen niet, heeft zulke kleine handen.

(Vertaling van Somewhere i have never travelled van e.e. cummings)

zaterdag 24 maart 2018

Liefdeslied van Rainer Maria Rilke

Hoe moet ik mijn ziel houden zodat
Ze niet de jouwe raakt? Hoe moet ik haar
Heen tillen over jou naar andere dingen?
Graag zou ik haar in een oord dat
Verloren is in ‘t donker onderbrengen,
Een vreemde stille plek waar
Het niet meezingt als jouw diepten zingen.
Maar al wat ons aanraakt, jou en mij,
Neemt ons samen als een strijk-
Stok die uit twee snaren één stem puurt.
Op welk instrument zijn wij gespannen
Welke violist heeft ons in zijn handen?

O zing zoet uur.

maandag 12 maart 2018

Het portret. Kort verhaal over het meisje in de blauwe jurk van Johannes Verspronck.

Mama heeft mijn jurk al klaargelegd maar ik moet nog buitenspelen. Straks komt meneer Verspronck maar Mama weet niet hoe laat en hij moet eerst met Papa praten. Clara en Susanne hebben nieuwe bikkels zegt Mama. Ik houd mijn gewone jurk maar aan en mijn schort en ik ga naar buiten. Ik woon op de Prinsengracht. Clara en Susanne wonen vlakbij. Ik heb hen ontmoet in de kerk. Het is geen gewone kerk zoals de kerk waar Mineke en Janneke heengaan. We moeten een gewoon huis in en dan door twee deuren en een trap op naar een hele grote zolder waar het altaar staat. Ik kan de mensen in de kerk niet verstaan, vooral niet als meneer pastoor met z’n rug naar ons toestaat en mompelt innoomiemeepaatries. Volgens Papa is het Latijn. Papa verstaat wel Latijn. Frans begrijpt hij ook. Soms praatte hij Latijn en Frans met meneer Dekart die op de hoek woonde toen ik klein was. Meneer Dekart zei altijd koededak klein mesjuh tegen mij. Hij was altijd heel aardig. Nu woont hij in Leiden. Meneer Dekart ging naar dezelfde kerk als wij daarom kennen we hem.
Meneer Verspronck gaat naar net zo’n kerk als wij maar dan in Haarlem. Papa en Mama willen dat meneer Verspronck mij schildert. Ze willen geen schilder uit Amsterdam want die zijn allemaal protestant. Meneer Verspronck heeft leren schilderen van Frans Hals en die is heel goed zegt Papa. Haarlem is ver weg en daarom moet meneer Verspronck met de trekschuit. Ik hoop maar dat hij komt.
De nieuwe bikkels van Clara en Susanne zijn heel mooi. Clara laat ze over het stoepje rollen. We moeten oppassen om op het stoepje te blijven. De oude bikkels van Clara kwamen onder een wagenwiel terecht. Toen waren ze in wel tien stukjes. Net als we druk aan het spelen zijn zie ik een meneer langslopen met achter hem aan twee knechten met een grote kist. ‘Waarom komt dat kind niet gewoon naar mijn atelier?’ mompelt hij. “Dat is meneer Verspronck!” fluistert Susanne. Ik geef mijn vriendinnen een zoen en hol naar huis, door de dienstbodeningang. Ik hoor Papa praten met meneer Verspronck. ‘We zijn blij dat u uit Haarlem wilde komen. Er zijn geen katholieke schilders in Amsterdam. Maakt u alstublieft een elegant portret van onze Maria’ zegt hij. ‘Een elegant en katholiek portret’. Mama pakt me bij mijn arm. Mijn jurk staat klaar op een aankleedpop. Ik zie lichtblauwe stof met goudstiksel en heel veel kant, wel drie lagen. Ik voel de stof. Hij is heel zacht en glad, veel zachter dan mijn speeljurk. Dat lichte blauw en al dat goud en kant! Mijn nieuwe jurk heeft hoepels waar mijn benen zitten, zoiets heb ik nog nooit aangehad.  ‘Mag ik die aan?!’ ‘Ja!’ zegt Mama en ze lacht. ‘Hij zal zo lief staan bij je blonde haar Marietje!’ Eerst moet ik een zacht wit onderjurkje aan. Daarover heen komt de jurk. Ik krijg zelfs parels van Mama om. Ik ben nog nooit zo mooi geweest. Ik loop met Mama mee naar meneer Verspronck, die mij een kus geeft. Het ruikt raar in huis en die geur hangt in de kleren van meneer Verspronck. ‘Het ruikt hier raar!’ zeg ik. ‘Dat is de verf’ zegt meneer Verspronck. ‘Ga daar maar staan’ Ik moet gaan staan schuin tegenover hem, hij staat voor een groot wit doek. ‘Uw dochter is erg schattig, maar misschien heeft u iets dat speciaal voor haar is dat ik erbij kan schilderen?’ Dan haalt Mama iets achter haar rug tevoorschijn. Het is de mooie flamingoveer die Papa heeft gekregen van een Franse meneer. Of ik de veer in mijn handen wil houden. Ja dat wil ik graag.

Johannes Cornelisz. Verspronck - Portret van een meisje in het blauw - Google Art Project.jpg

maandag 5 maart 2018

Een cyberromance. Bespreking van Brune Platine van Séverine Danflous. Literatuurblog

Séverine Danflous is een jonge Franse literatuurwetenschapster, filmcritica en schrijfster. Omdat Kafka me interesseert las ik eerder haar studie over Kafka, Primo Levi en Paul Auster, Écrire la faim, die ik toen besproken heb voor het Franse on-line literaire tijdschrift La cause littéraire. Op Écrire la faim volgde Duetto Franz Kafka, een hartverscheurend persoonlijk verhaal over Danflous' band met Kafka's werk in het schelle licht van de rouw om een gestorven vriendin. In haar kritische werk balanceert Danflous vaak op de rand van het ravijn; ze behandelt grote thema's met een belezen gevoeligheid.

Ik was daarom zeer benieuwd naar haar eerste roman, Brune Platine. Haarkleur, de brunette versus de (platina-) blondine is een belangrijk motief in de roman. Danflous speelt met het aloude cinematografische cliché dat de blondine aantrekkelijk maar oppervlakkig is en de brunette verstandig, intellectueel en betrouwbaar. Hoofdpersonage Camille is blond, maar oppervlakkig is ze allerminst. De cover van Brune Platine wordt gesierd door een foto van een rokende Brigitte Bardot met een zwarte pruik op, zodat ze op Anna Karina lijkt. Het is een foto uit Le Mépris, de film van Jean-Luc Godard over een ultramoderne verfilming van de Odyssee.

Wie het nu al duizelt van de namen moet deze roman niet lezen. Brune Platine is een woud van namen, titels en citaten uit films en een enkel boek. Het is een zwakte van het boek dat het leunt op de veronderstelling dat de lezer evenzeer een filmconnaisseur is als Séverine Danflous zelf. Om zelf maar eens een duit in het zakje te doen, de roman heeft het effect van de film van Alain Resnais On connaît la chanson waarin niet gesproken maar gezongen wordt: in het begin is het leuk maar al snel ga je verlangen naar gewone dialogen. De cinematofilie van Brune Platine werkt snel op de zenuwen.

Brune Platine strandt op de te ambitieuze poging om een boek over film te schrijven in de vorm van een roman. Het cinematografische deel van het boek vloekt met het verhaal dat in de eerste honderd bladzijden wordt verteld, dat van de cyberromance of pixelrelatie tussen Camille en Paul.
Camille en Paul werken beiden voor het Parijse filmhuis Le Cinémathèque. Paul heeft regisseursambities en Camille is actrice. Met veel aandacht voor jurkjes en rokjes en natuurlijk haar en haardracht zien we een smeulende aantrekking ontstaan tussen Paul en Camille. Hun flirt en affaire spelen zich vervolgens af in e-mails en SMS-jes. Séverine Danflous weet de spanning van zo'n correspondentie goed te vangen, evenals de droefenis van Camille als Paul geen relatie met haar wil. Danflous beweegt zich meesterlijk op de vierkante meter van dialogen en correspondentie tussen haar twee hoofdpersonages. Andere personages komen er nauwelijks aan te pas, waardoor een theatraal effect ontstaat dat aan het eerste deel van de roman een erotisch effect geeft. Het eerste deel van Brune Platine is spannend en boeiend.

Dat geldt niet voor de latere delen van de roman. Daarin sleept zich een verhaal voort over Pauls pogingen om zelf een film over de Odyssee te maken rond Penelope in de gedaante van een webcamgirl. De relatie met de cyberromance in het eerste deel van het boek is zeer ijl. Dat het boek eindigt met een verklaring van Camille aan Paul dat hij haar zo geholpen heeft een betere actrice te worden (Camille speelt Penelope) is een anti-climax.

Het is te hopen dat Séverine Danflous haar aanzienlijke opmerkingsgave voor veelzeggende details zal ontwikkelen in meer romaneske romans.

woensdag 28 februari 2018

Je moedertaal als een kelk door een vijandige menigte dragen: over 'ongepast', 'to buy time' en 'wit'

Anglicismen zijn de fruitvliegjes in de wijn van het Nederlands. Ze verpesten de smaak en ze zijn er lastig uit te vissen.
(1) Neem het veelgehoorde 'dat is ongepast'. Ongepast is een korte broek aandoen naar een begrafenis. Ongepast is wat je tolereert, dat wil zeggen, wat je laat passeren hoewel het je niet aanstaat. Tolereren is niet verwelkomen, tolereren is dat laten bestaan waarvan je liever had dat het er niet was. Je tolereert een rondrennend en schreeuwend kind in een treincoupé. Je kind laten joelen en de boel op stelten zetten is ongepast, dus tolereer je het. Je tolereert iets omdat optreden tegen het getolereerde nog erger zou zijn het getolereerde zelf. Iets tolerabels niet tolereren is vaak horkerig, soms ronduit immoreel en vrijwel altijd ongepast.
Dat was wat ongepast betekende toen mensen nog Nederlands leerden van Nederlandse schrijvers.
Nu Nederlanders Nederlands leren van Amerikaanse journalisten verslik je je in de fruitvliegjes. Ongepast wordt nu gebruikt als vertaling van 'inappropriate'. 'Inappropriate' betekende oorspronkelijk 'ongepast'. Nu betekent het 'immoreel'. 'Inappropriate' is datgene wat juist niet door de beugel kan. 'Inappropriate' is je zwarte buurman 'nigger' noemen. In het Nederlands noemen ze zulk gedrag schofterig. Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten noemen zoiets nu ongepast. Waarom gebruikt men 'ongepast' als synoniem van 'immoreel'? Omdat het een eufemisme is. De politiek-correcte nieuwtaal, het bedekken van de ongemakkelijke werkelijkheid met een semantische laag van roze schuim, vormt inmiddels ook een dusdanig dikke deklaag op het leven en de taal zelf dat ook wie zich in de ogen van de spreker immoreel gedraagt niet het vermaledijende woord 'immoreel' toegevoegd mag krijgen.
(2) Beschouw de Engelse uitdrukking 'to buy time' die gewoon 'tijd winnen' betekent. Eva Jinek en alleman die Nederlands noch Engels hebben geleerd zijn van mening dat 'tijd kopen' de Nederlandse vertaling van 'to buy time' is. Een tijdwinkel komt echter in de ontologie van het Nederlands niet voor.
(3) 'Witte mensen' is de allerergerlijkste van de ergerlijke anglicismen van dienst. 'Wit' is in het Nederlands een kleurwoord dat van toepassing is op dingen en dieren. Als 'wit' van toepassing is op mensen dan betekent het dat ze ontsteld of ongesteld zijn, verbijsterd of ziek of dood -- of gewoon wit geschminkt. Voor de huidskleur van mensen die je in het Engels 'white' noemt heeft het Nederlands het woord 'blank'. Het onderscheid tussen 'wit' enerzijds en 'blank' anderzijds is een lexicale en zelfs een semantische weelde. Noch het Duits, noch het Engels, noch het Frans onderscheiden de kleur van een schapenvacht van die van een mensenhuid. Het Nederlands doet dat wel. Althans dat deed het wel tot Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten het woord 'white' leerden en vergaten door te bladeren in het woordenboek Engels-Nederlands.

Deze gedachten kwamen bij me op toen ik de volgende paragraaf las in Lichter des Toren van Botho Strauss (pp.140-141):

"Dialekte sterben aus, gebrochenes Deutsch nimmt zu. Seine Muttersprache allenthalben behelfsmässig oder falsch gesprochen zu hören, schmerzt nich nur, es stört oder behindert untergründig die Kompetenz, die wir eigentlich für sie besitzen.
      Ein Fremder im eigenen Land ist man dennoch nicht wegen der Ausländer und Zugewanderten, sondern angesichts der Selbstentwurzelung seiner Landsleute. Dieser Fremde is kein Ausgestossener, sondern jemand der in seiner Zeit, eine Fremdsprache denkend und sprechend, umherirrt.
     Allerdings wird man von jedem besseren Autor sagen "er trug seine Muttersprache wie einen Kelch durch die feindliche Menge" seiner Landsleute (Julián Marías) und nicht etwa der Zugewanderten."

dinsdag 27 februari 2018

Net boven de vochtige weide staat de zon

Hij weet dat hij een mens is tussen muren,
omringd door schermen van cement,
magnetische velden waarop hij speelt,
sporen elektronica die hem ontroeren
 – Toch beweegt er iets van jaren als de regen op het raam ontwaakt,
net boven de vochtige weide staat de zon,
als hem doet weten dat hij een mens, de humus,
net als hij gebouwd uit aarde,
dan jubelen de zaden in zijn bloed, de bloemen in zijn botten
zachte ontploffing,
regen van klaprozen zingt in het lijf bij zonsopkomst,

en in zijn spieren juicht het dierenrijk.

Goethe's Natuur en kunst

Natuur en kunst lijken te vluchten van elkaar,
Ze hebben elkaar ook snel opnieuw gevonden;
Weerzin houdt ook mij niet meer gebonden
En ik voel me thuis bij beiden van ’t paar.

Het gaat steeds om werken met verstand!
Pas wanneer we in precies gemeten uren
Met geest en ijver de kunst weten te puren
Krijgt natuur in het hart weer vrije hand.

Zo is het met alle leren ook gesteld:
Vergeefs zullen ongeremde geesten
Naar de volmaakte hoogten streven

Wie groots wil steeds zijn passen telt:
Wie zich beperkt beheerst het meeste
En door de regel heeft de vrijheid leven.

(Vertaling Sjoerd van Hoorn)

Shakespeare's Sonnet XVIII

Zal ik je vergelijken met een zomerdag?

Je bent lieflijker en kent meer maat

Terwijl de storm de meiknop niet ontzag

En ook de zomer weer vergaat.


Soms is de schijn van hemels oog te heet

En vaak zijn goud gelaat verduisterd

En geen schoon is een schoon dat steeds

Door toeval of natuur wordt opgeluisterd.


Maar jouw zomer voor altijd zal niet vergaan

Of wat jij bezit aan schoon verliezen

In de schaduw van snoever dood niet staan

De tijd zal in eeuw’ge regels voor je kiezen.


Zolang mensen ademen en ogen zien


Zolang leeft dit en leef jij bovendien.



(Vertaling Sjoerd van Hoorn)

zondag 25 februari 2018

Literatuurblog: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean.

Franse literatuur: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean, Parijs, Rue Fromentin, 2017, 275 pp, 20 euro


De gewone man is in de hedendaagse literatuur geen zeer geziene mensensoort. Onder het motto write what you know gaan schrijvers vaak liever in op het milieu dat ze kennen, dat van hoger opgeleide, bij voorkeur bijzondere mannen en vrouwen. Literatuur gaat over mensen zoals wij, Ons Soort Mensen zoals HP/De Tijd het vroeger uitdrukte. De gewone man is niet erg interessant, helemaal niet als hij ook nog blank en heteroseksueel is. De gewone man is een beetje overbodig. Hij is l’homme surnuméraire, zoals de titel luidt van de nieuwste roman van Patrice Jean. Eén van de twee hoofdpersonages van Jean is Serge Le Chenadec, een vrij kleurloze makelaar. Le Chenadec wordt vanwege zijn kleurloosheid en fantasieloosheid geminacht door zijn vrouw en kinderen. Zij raken verzeild in meer intellectuele milieus met achterlating van Le Chenadec. Langzaamaan kruipt het gif van de minachting ook in de manier waarop hij naar zichzelf kijkt. Als zijn vrouw hem bedriegt met een Engelse literatuurwetenschapper en hem dit vrij schaamteloos vertelt vlucht Le Chenadec naar zijn ouders. Daar legt hij het aan met de hulp in de huishouding, een oud-klasgenote, die het lycée echter niet heeft afgemaakt en in hun geboortedorp is gebleven. Hun aarzelende verhouding dooft uiteindelijk als een trieste nachtkaars uit.
Het verhaal van Le Chenadec blijkt een roman te zijn die een motief vormt in het leven van de tweede hoofdpersoon van Patrice Jean, Clément Artois. Clément is een werkloze dertiger met vage literaire aspiraties. Zijn geliefde is een heel aantrekkelijk meisje, Lise, lerares Frans op een middelbare school. Tot Cléments intense irritatie en jaloezie knoopt Lise een vriendschap aan met de flitsende literatuurwetenschapper Alexandre Corvec en zijn vrouw. We zijn getuigen van Cléments waandenkbeelden over wat Corvec met Lise van plan zou zijn en andersom.
Clément heeft een heel positieve indruk van L’homme surnuméraire, de roman van Lise’s kennis Patrice Horlaville, in tegenstelling tot Alexandre Corvec, die het een naar conservatief boek vindt. De wending in het leven van Clément komt als Corvec hem voorstelt aan uitgeverij Langlois, waar Clément als redacteur de politiek incorrecte elementen uit de klassieken van de wereldliteratuur moet vervangen door stukken die wel “humanistisch aanvaardbaar” zijn. Geen seks en geweld, racisme, kolonialisme, misogynie, homofobie, of beter, wat daar in de ogen van Cléments superieuren bij de uitgeverij voor door gaat. Eén van zijn superieuren is de filosoof Etiènne Weil, een cynische homoseksueel die zijn diepgevoelde liefde voor literatuur en filosofie als een verloren zaak beschouwt en daarom op retorisch virtuoze wijze de politieke correctheid in de literatuur verdedigt.
Clément vat een vriendschap op voor Weil met wie hij eigen een door hem zelf ontkent cynisme deelt.
Het fonds met herschreven klassieken wordt een enorm succes terwijl het met Cléments relatie met Lise steeds meer bergafwaarts gaat vanwege zijn kleinzielige paranoia en verbale agressie naar Lise’s professorale vrienden. De uitgeverij besluit ook hedendaagse romans te gaan zuiveren, waaronder L’homme surnuméraire. Patrice Horlaville krijgt het voorstel zijn roman zelf van een ander einde te voorzien. Uiteindelijk doet hij dat ook, maar op verrassende wijze.
Serge Le Chenadecs lamlendigheid maakt hem eerder tot een meelijwekkend dan tot een heel boeiend personage terwijl Cléments kleinzielige paranoia maakt hem tot een weinig sympathiek personage maakt, maar het verhaal van L’homme surnuméraire en de genadeloze satire van de mores van hoger opgeleid Frankrijk maken het boek toch meeslepend.
Patrice Jean werpt een onbarmhartig licht op de narcistische bekommernissen van literatuurwetenschappers en sociologen, vooral bezig met hun imago en de maatschappelijke status van hun theorieën maar met weinig begrip voor literatuur en het leven zelf. Een veelzeggende metafoor is Cléments theorie van de mammografie. Stel je een jongen en een meisje voor die verliefd zijn, stelt Clément. De jongen, noemen we hem Roméo bemint het meisje, noemen we haar Juliette, hij kijkt met liefde, verwondering en begeerte naar haar borsten. Hij liefkoost ze. Juliette laat een mammografie maken. De onderzoekende arts beschouwt haar borsten als klierweefsel, als een object om te onderzoeken. Wie heeft er nu de meest werkelijke kennis van de borsten van Juliette, de arts met zijn feitelijke kennis of Roméo, de minnaar? Volgens Clément zijn schrijvers minnaars terwijl literatuurwetenschappers artsen zijn.
Patrice Jean staat duidelijk aan de kant van Clément. Hij schaart zich daarmee aan de zijde van een aantal Franse fenomenologen, die, in navolging van Maurice Merleau-Ponty stellen dat “de wetenschap de dingen wil manipuleren maar ervan af ziet hen te bewonen” (Oog en geest).

Het zuiveren van de klassieken waar Clément net zo goed als Étienne Weil, Alexandre Corvec en Langlois zelf aan meewerkt, is een vorm van social engineering. Het is de literaire variant van het manipuleren van de dingen dat Patrice Jean door middel van de metafoor van de mammografie aanklaagt. De klassieken laten de werkelijkheid in al haar complexiteit zien, L’homme surnuméraire is vermoedelijk geen literaire klassieker, maar het is wel een roman die de bekommernissen van “overbodige mannen” als Serge Le Chenadec en Clément Artois in het weinig flatteuze led-licht van het contrast met zelfingenomen gevestigde hoger opgeleiden plaatst. Het opmerkelijke is dat Patrice Jean zich daarmee inhoudelijk gezien in de kritische traditie van mensen als Pierre Bourdieu en Chantal Jaquet plaatst, terwijl hij zich zowel in zijn roman als in interviews in de Franse media tegen deze sociologische traditie keert. 

donderdag 22 februari 2018

De canon is al divers.

Op dit moment soebatten universiteiten over de verandering van hun curricula. Deze moeten divers worden, zo luidt de vigerende opvatting. Het lijkt me daarom het aangewezen moment om een lans te breken voor twee Noord-Afrikaanse denkers die als geen ander een plaats in het diverse curriculum verdienen. De eerste denker kwam uit een klein dorpje in Algerije, kwam als bootvluchteling naar Italië, een gevaarlijke reis, in de hoop op een betere toekomst. Hij ging werken in Milaan. Naar verloop van tijd liet hij zijn broers en moeder overkomen; zijn vader moest in Afrika blijven. Na de dood van zijn moeder keerde de jongeman terug naar Afrika. Hij schreef vele boeken, waaronder een geruchtmakende autobiografie en werd een belangrijk man in de politiek van zijn land.
Ook de tweede diverse denker was een Noord-Afrikaan, een man uit een klein dorpje in Egypte, Assioet. Hij studeerde filosofie in de multiculturele havenstad Alexandrië. Deze Grieks sprekende filosoof was een migrant, net als zijn Algerijnse evenknie. Waar de tweede in Milaan ging studeren en werken begaf de Egyptenaar zich naar Rome, waar hij invloed verwierf in de hoogste politieke kringen.
Beide denkers waren migranten uit Mediterrane landen, multiculturele denkers bij uitstek ook; beiden verenigden de eigenheid van hun Noord-Afrikaanse land van herkomst met de cultuur van Italië in de ontmoeting van denkwijzen die resulteerde in de unieke legering die de Romeinse cultuur was. De Romeinse cultuur, want we hebben het over Augustinus en Plotinus, de kerkvader en bisschop van Hippo (354-430) en de neoplatoonse filosoof (205-265), twee denkers die sinds jaar en dag vaste waarden zijn in de canon. Augustinus trok uit het kleine dorpje Thagaste naar Milaan waar hij zich schaarde onder de vleugels van bisschop Ambrosius en retor werd aan het keizerlijk hof. Plotinus doceerde filosofie te Rome. Noord-Afrika was al heel lang een Romeins gebied. De Berbers en andere volken die er woonden spraken hun eigen talen en Latijn. De leden van de Romeinse elite spraken ook Grieks. Zoals in de twintigste eeuw opvallend veel Franse schrijvers en filosofen hun wortels hadden in Algerije, zo speelden Noord-Afrikaanse denkers en schrijvers een rol in de Romeinse cultuur sinds het begin van de christelijke jaartelling. Het zou een categoriefout zijn om te zeggen dat deze Afrikanen geen Westerse denkers waren. Het zou eveneens een categoriefout zijn om te zeggen dat deze Westerse denkers geen Afrikanen waren. Het ligt voor de hand dat geen van beide een Germaans uiterlijk zal hebben gehad. Augustinus en Plotinus waren zogezegd people of color. Ze waren evengoed Romeins en als zodanig onderdeel van de cultuur die de grondslag vormt van de canon, de cultuur die zogenaamd slechts bestaat uit “dode heteroseksuele witte mannen”. De tegenstelling tussen minderheden en de Westerse canon is dan ook een valse tegenstelling.

Het valt niet te ontkennen dat Plato, Horatius, Thomas van Aquino, Shakespeare, Bach, Mozart en Proust blanke mannen waren. Zeker twee mannen op dit lijstje waren echter homoseksueel; Thomas van Aquino was zeer zwaarlijvig: hij zou daarmee op geen enkel lijstje tegen ablism misstaan. Vrouwen ontbreken evenmin in de canon als homoseksuelen, obese mensen en niet-blanken. Geen cursus Griekse letterkunde is compleet zonder Sappho, geen cursus Middeleeuwse wijsbegeerte zonder Heloïse, geen cursus muziekgeschiedenis zonder Hildegard van Bingen. Islamitische filosofen als Averroës (Ibn Roesjd) en Avicenna (Ibn Sina) zijn een vast onderdeel van de filosofiegeschiedenis, zoals de latinisering van hun respectievelijk Arabische en Perzische namen al laat zien. De Provençaalse liefdespoëzie die via de troubadours het begrip van de romantische liefde mede zou vormen is in belangrijke mate beïnvloed door Arabische erotische poëzie die via Andalusië Europa bereikte. Het Islamitische denken op zijn beurt is ondenkbaar zonder de Griekse filosofie – waaronder niet in de laatste plaats de neoplatoonse filosofie van Plotinus. De tegenstelling tussen de canon die minderheden zou uitsluiten ten faveure van uitsluitend blanke mannen is een fantoom dat alleen kan voortkomen uit gebrekkige kennis van die canon zelf, die altijd al multicultureel, multiseksueel en veelkleurig is geweest. De canon die we hebben en die het onontbeerlijke referentiekader van het merendeel van alle cultuuruitingen van de late Oudheid tot nu vormt bij het oud vuil zetten, is daarmee niet alleen culturele zelfmoord, het is ook moord op de diversiteit die er al is, de usurpatie van de cultuur door wat jong en hip is bovendien en daarmee een laakbare vorm van culturele leeftijdsdiscriminatie.

dinsdag 13 februari 2018

Morele oordelen over kunst

Er is de laatste tijd geen gebrek aan morele oordelen over kunst. Een museum in Manchester verwijderde een doek van kitsch-schilder John William Waterhouse waarin halfnaakte nimfen Hylas het water in lokken. Het schilderij zou vrouwen in een passieve rol uitbeelden die “niet meer van deze tijd” heet te zijn. Ook een ander schilderij in een ander museum moest het ontgelden. De surrealistische schilder Balthus had een meisje van twaalf in een suggestieve pose geschilderd. Reden voor een groep activisten om het Metropolitan Museum in New York via een petitie te verzoeken het aanstootgevende werk niet ten toon te stellen. In Trouw riep kunsthistoricus Léon Hanssen vorige week de museumwereld op om het “walgelijke seksisme” van de kunstenaars wier werk in de Nederlandse musea hangt tot onderwerp van debat te maken.
Het morele oordeel beperkt zich allerminst tot de schilderkunst. In Berlijn besloot een Hochschule een Spaanstalig gedicht van Eugen Gomringer, “Avenidas”, waarin vrouwen in één adem worden genoemd met lanen en bloemen van de muur te verwijderen omdat het gedicht seksistisch zou zijn. Nemen we als laatste in dit rijtje het tv-optreden van voetbalcommentator René van der Gijp. Deze had het gewaagd een transseksueel te persifleren in het programma Voetbal Inside. Dergelijke satire zou volgens menig klager transfoob en homofoob zijn. Het contrast met een tamelijk recent verleden is opvallend. In 1979 voerde het collectief Monty Python in hun evangelie-parodie The Life of Brian een man op die het recht wil hebben om een vrouw te zijn en kinderen te krijgen. Deze wensen zijn volgens de makers evident belachelijk. Toch hoor je nooit iets over aanklachten tegen John Cleese en zijn bentgenoten wegens transfobie. Tegelijkertijd is het bijna ondenkbaar dat dezelfde scene nu opnieuw zo gemaakt zou worden, net zo ondenkbaar als de seksscene tussen een heel jonge Nastassja Kinski en haar veel oudere tegenspeler in Wim Wenders’ film Falsche Bewegung uit 1975. Iets dergelijks geldt ook al voor Da Ali G Show uit de jaren ’90 waarin komiek Sacha Baron Cohen de rol speelt van een blanke Engelse jongen die de mores van zwarte hip-hoppers imiteert. “Cultural appropriation” zou de klacht nu luiden en het programma zou nooit op de buis komen.
Het regent klachten over zowel de hoge cultuur als over het platte vermaak van nu en van weleer, van de zogenoemde transfobie van René van der Gijp tot de gezapige sit-com Friends, tot een “anti-racistische” bewerking van Shakespeare’s Othello.
De Westerse samenlevingen op dit moment zijn in de greep van een verlangen naar zuiverheid. Het ideaal is dat eenieder moet kunnen doen wat hij of zij, of, vul de gender maar in, wil, tot op het punt dat iemand anders dat niet wil. Daarbij blijft iedereen in zijn eigen hokje en respecteert de andere hokjes. Helderheid. Zuiverheid. Dit ideaal botst met de werkelijkheid dat mensen enerzijds voortdurend dingen willen die anderen vaak niet willen (of niet op dezelfde manier willen) en anderzijds vaak en in veel verschillende soorten gevallen zelf niet goed weten wat ze willen. Dat er tussen deze twee kanten van de zaak een groot en onoverzichtelijk schemergebied is waardoor je iets kunt willen maar tegelijkertijd ook niet, dat je iemand kunt bewonderen én haten, begeren én verafschuwen, maakt de zaken er bepaald niet eenvoudiger op. Het menselijk verlangen is veelvormig, zeer veelzijdig en vaak intern tegenstrijdig. De kunst is bij uitstek het terrein waar dit onontwarbare kluwen van wensen en verlangens over het voetlicht wordt gebracht. Zelfs aan de eenvoudige humor van Sacha Baron-Cohen blijken bij een beetje krabben meerder lagen te zitten: wie wordt er bespot als een blanke komiek een blanke jongen speelt die een zwarte jongen wil zijn? Als Wim Wenders of Balthus de seksualiteit van jonge meisjes uitbeeldt, is dat dan kwalijk voyeurisme of het tonen van een delicate maatschappelijke kwestie, namelijk het feit dat pubers enerzijds nog kinderen zijn maar anderzijds ook verlangens hebben waardoor ze al met een voet in de volwassen wereld staan – waar ze niet zelfstandig op de been kunnen blijven met alle mogelijke gevolgen van dien – waarbij het uiteraard die ambivalente gevolgen zijn die de kunstenaar toont? Als Shakespeare de zwarte admiraal Othello tot waanzinnige jaloezie gedreven door een (overigens blanke) adjudant zijn vrouw laat wurgen, is dat dan racistisch omdat de zwarte man zijn driften niet kan beheersen of zien we juist een maatschappelijk uiterst geslaagde, zwarte man aan het hoofd van de Venetiaanse marine die toch ook een menselijk-al-te-menselijke man met een fatale zwakheid blijkt te zijn? Als de nimfen op het schilderij van Waterhouse de held het moeras in lokken is dat dan een kwalijke objectivering van de vrouw als een wulps wezentje? Wellicht is het dat, maar het is vrijwel zeker ook een problematisering van het idee dat het seksuele verlangen eenvoudig en zonder verborgen diepten zou zijn.
Het is in de kunst en op weinig andere terreinen dat dergelijke ambiguïteiten en dergelijke ambivalenties ter aanschouwing en overweging kunnen worden opgevoerd. Het hedendaagse puritanisme heeft echter een bloedhekel aan onduidelijkheid en dubbelzinnigheid. Het wil de werkelijkheid in duidelijke een éénzinnige hokjes kunnen stoppen, met name waar het ingewikkelde en stekelige zaken als seksualiteit betreft, die daar uit de aard der zaak ten diepste ongeschikt voor zijn. Kunstwerken die dit ingewikkelde en meerzinnige karakter van zaken als seksualiteit en identiteit in het gezicht van de toeschouwer werpen – en hem zeggen: dit is hoe het is, doe er wat mee! – zijn ongemakkelijke spiegels die de puritein in de ban van zijn verlangen naar zuiverheid eigenlijk meteen weer wil omdraaien.

Waar de puritein niet aan wil is dat de keuzes waar de noodzaak om te handelen ons toe noopt niet alleen niet duidelijk en niet tweewaardig zijn, maar dat zelfs niet duidelijk is of we wel willen kiezen – maar dat we vaak toch moeten handelen met alle mogelijke gevolgen van dien. Wat de puritein niet onder ogen wil zien, met andere woorden, is dat het menselijk leven au fond tragisch is. De vervolging van kunstenaars die dit minder rooskleurige aspect van de condition humaine niet onder de korenmaat wensen te houden is derhalve niet meer of minder dan een weigering om de werkelijkheid van het menselijk leven onder ogen te zien, censuur die in laatste instantie zelfverblinding is.