woensdag 3 augustus 2011

het einde van de kunst als descriptieve these

Het einde van de kunst kan al bijna een cliché genoemd worden. Het enige dat vermoeider oogt dan de
stelling dat het afgelopen is met de avant-garde is de avant-garde zelf. Het experiment in de kunst, de breuk met de traditie en het imperatief van de vernieuwing zijn immers zelf tot gebruikelijke praktijk geworden. Revolutie is aan de orde van de dag. Liever gezegd, de orde van de dag wil doorgaan voor revolutie. Geen met diamanten bedekte schedel, vuil bed of groot houten bouwwerk zal ons echter tot fundamentele gedachten over een nieuwe rol van de kunst bewegen. Ideeën van het soort dat kunst opgaat in filosofie kunnen dan ook geen nieuwe opdracht voor de kunsten zijn. Kunst is al een verzameling gestolde concepten geworden.
Iets dergelijks wordt ook zichtbaar in sociale theorieën over kunst, zoals de institutionele theorie. Deze theorie luidt kortweg dat iets kunst is als een museumdirectuer of galeriehouder zegt dat het kunst is. Een afdoende bezwaar hiertegen luidt dat de galeriehouder wel redenen moet hebben om deze verklaring te doen en deze redenen kunnen niet samenvallen met zijn feitelijke uitspraak. Dit bezwaar is echter alleen steekhoudend wanneer de institutionele theorie als een normatieve theorie gezien wordt. Maar ze dient als een descriptieve theorie gezien te worden: kunst is die verzameling van voorwerpen of zaken (gestolde concepten eventueel) die door de kunstwereld tot kunst worden benoemd. Kunst is uit het normatieve domein getild en hoort in de wereld van het feitelijke. Meer hierover in een volgende post.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten