Anglicismen zijn de fruitvliegjes in de wijn van het Nederlands. Ze verpesten de smaak en ze zijn er lastig uit te vissen.
(1) Neem het veelgehoorde 'dat is ongepast'. Ongepast is een korte broek aandoen naar een begrafenis. Ongepast is wat je tolereert, dat wil zeggen, wat je laat passeren hoewel het je niet aanstaat. Tolereren is niet verwelkomen, tolereren is dat laten bestaan waarvan je liever had dat het er niet was. Je tolereert een rondrennend en schreeuwend kind in een treincoupé. Je kind laten joelen en de boel op stelten zetten is ongepast, dus tolereer je het. Je tolereert iets omdat optreden tegen het getolereerde nog erger zou zijn het getolereerde zelf. Iets tolerabels niet tolereren is vaak horkerig, soms ronduit immoreel en vrijwel altijd ongepast.
Dat was wat ongepast betekende toen mensen nog Nederlands leerden van Nederlandse schrijvers.
Nu Nederlanders Nederlands leren van Amerikaanse journalisten verslik je je in de fruitvliegjes. Ongepast wordt nu gebruikt als vertaling van 'inappropriate'. 'Inappropriate' betekende oorspronkelijk 'ongepast'. Nu betekent het 'immoreel'. 'Inappropriate' is datgene wat juist niet door de beugel kan. 'Inappropriate' is je zwarte buurman 'nigger' noemen. In het Nederlands noemen ze zulk gedrag schofterig. Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten noemen zoiets nu ongepast. Waarom gebruikt men 'ongepast' als synoniem van 'immoreel'? Omdat het een eufemisme is. De politiek-correcte nieuwtaal, het bedekken van de ongemakkelijke werkelijkheid met een semantische laag van roze schuim, vormt inmiddels ook een dusdanig dikke deklaag op het leven en de taal zelf dat ook wie zich in de ogen van de spreker immoreel gedraagt niet het vermaledijende woord 'immoreel' toegevoegd mag krijgen.
(2) Beschouw de Engelse uitdrukking 'to buy time' die gewoon 'tijd winnen' betekent. Eva Jinek en alleman die Nederlands noch Engels hebben geleerd zijn van mening dat 'tijd kopen' de Nederlandse vertaling van 'to buy time' is. Een tijdwinkel komt echter in de ontologie van het Nederlands niet voor.
(3) 'Witte mensen' is de allerergerlijkste van de ergerlijke anglicismen van dienst. 'Wit' is in het Nederlands een kleurwoord dat van toepassing is op dingen en dieren. Als 'wit' van toepassing is op mensen dan betekent het dat ze ontsteld of ongesteld zijn, verbijsterd of ziek of dood -- of gewoon wit geschminkt. Voor de huidskleur van mensen die je in het Engels 'white' noemt heeft het Nederlands het woord 'blank'. Het onderscheid tussen 'wit' enerzijds en 'blank' anderzijds is een lexicale en zelfs een semantische weelde. Noch het Duits, noch het Engels, noch het Frans onderscheiden de kleur van een schapenvacht van die van een mensenhuid. Het Nederlands doet dat wel. Althans dat deed het wel tot Nederlanders die Nederlands leren van Amerikaanse journalisten het woord 'white' leerden en vergaten door te bladeren in het woordenboek Engels-Nederlands.
Deze gedachten kwamen bij me op toen ik de volgende paragraaf las in Lichter des Toren van Botho Strauss (pp.140-141):
"Dialekte sterben aus, gebrochenes Deutsch nimmt zu. Seine Muttersprache allenthalben behelfsmässig oder falsch gesprochen zu hören, schmerzt nich nur, es stört oder behindert untergründig die Kompetenz, die wir eigentlich für sie besitzen.
Ein Fremder im eigenen Land ist man dennoch nicht wegen der Ausländer und Zugewanderten, sondern angesichts der Selbstentwurzelung seiner Landsleute. Dieser Fremde is kein Ausgestossener, sondern jemand der in seiner Zeit, eine Fremdsprache denkend und sprechend, umherirrt.
Allerdings wird man von jedem besseren Autor sagen "er trug seine Muttersprache wie einen Kelch durch die feindliche Menge" seiner Landsleute (Julián Marías) und nicht etwa der Zugewanderten."
woensdag 28 februari 2018
dinsdag 27 februari 2018
Net boven de vochtige weide staat de zon
Hij weet dat hij een mens is tussen muren,
omringd door schermen van cement,
magnetische velden waarop hij speelt,
sporen elektronica die hem ontroeren
– Toch beweegt er
iets van jaren als de regen op het raam ontwaakt,
net boven de vochtige weide staat de zon,
als hem doet weten dat hij een mens, de humus,
net als hij gebouwd uit aarde,
dan jubelen de zaden in zijn bloed, de bloemen in zijn
botten
zachte ontploffing,
regen van klaprozen zingt in het lijf bij zonsopkomst,
en in zijn spieren juicht het dierenrijk.
Goethe's Natuur en kunst
Natuur en kunst lijken te vluchten van elkaar,
Ze hebben elkaar ook snel opnieuw gevonden;
Weerzin houdt ook mij niet meer gebonden
En ik voel me thuis bij beiden van ’t paar.
Het gaat steeds om werken met verstand!
Pas wanneer we in precies gemeten uren
Met geest en ijver de kunst weten te puren
Krijgt natuur in het hart weer vrije hand.
Zo is het met alle leren ook gesteld:
Vergeefs zullen ongeremde geesten
Naar de volmaakte hoogten streven
Wie groots wil steeds zijn passen telt:
Wie zich beperkt beheerst het meeste
En door de regel heeft de vrijheid leven.
(Vertaling Sjoerd van Hoorn)
Shakespeare's Sonnet XVIII
Zal ik je vergelijken met een zomerdag?
Je bent lieflijker en kent meer maat
Terwijl de storm de meiknop niet ontzag
En ook de zomer weer vergaat.
Soms is de schijn van hemels oog te heet
En vaak zijn goud gelaat verduisterd
En geen schoon is een schoon dat steeds
Door toeval of natuur wordt opgeluisterd.
Maar jouw zomer voor altijd zal niet vergaan
Of wat jij bezit aan schoon verliezen
In de schaduw van snoever dood niet staan
De tijd zal in eeuw’ge regels voor je kiezen.
Zolang mensen ademen en ogen zien
Zolang leeft dit en leef jij bovendien.
(Vertaling Sjoerd van Hoorn)
zondag 25 februari 2018
Literatuurblog: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean.
Franse
literatuur: bespreking van L’homme surnuméraire van Patrice Jean, Parijs, Rue
Fromentin, 2017, 275 pp, 20 euro
De
gewone man is in de hedendaagse literatuur geen zeer geziene mensensoort. Onder
het motto write what you know gaan schrijvers vaak liever in op het milieu dat
ze kennen, dat van hoger opgeleide, bij voorkeur bijzondere mannen en vrouwen.
Literatuur gaat over mensen zoals wij, Ons Soort Mensen zoals HP/De Tijd het
vroeger uitdrukte. De gewone man is niet erg interessant, helemaal niet als hij
ook nog blank en heteroseksueel is. De gewone man is een beetje overbodig. Hij
is l’homme surnuméraire, zoals de titel luidt van de nieuwste roman van Patrice
Jean. Eén van de twee hoofdpersonages van Jean is Serge Le Chenadec, een vrij
kleurloze makelaar. Le Chenadec wordt vanwege zijn kleurloosheid en
fantasieloosheid geminacht door zijn vrouw en kinderen. Zij raken verzeild in
meer intellectuele milieus met achterlating van Le Chenadec. Langzaamaan kruipt
het gif van de minachting ook in de manier waarop hij naar zichzelf kijkt. Als
zijn vrouw hem bedriegt met een Engelse literatuurwetenschapper en hem dit vrij
schaamteloos vertelt vlucht Le Chenadec naar zijn ouders. Daar legt hij het aan
met de hulp in de huishouding, een oud-klasgenote, die het lycée echter niet
heeft afgemaakt en in hun geboortedorp is gebleven. Hun aarzelende verhouding
dooft uiteindelijk als een trieste nachtkaars uit.
Het
verhaal van Le Chenadec blijkt een roman te zijn die een motief vormt in het
leven van de tweede hoofdpersoon van Patrice Jean, Clément Artois. Clément is
een werkloze dertiger met vage literaire aspiraties. Zijn geliefde is een heel
aantrekkelijk meisje, Lise, lerares Frans op een middelbare school. Tot
Cléments intense irritatie en jaloezie knoopt Lise een vriendschap aan met de flitsende
literatuurwetenschapper Alexandre Corvec en zijn vrouw. We zijn getuigen van
Cléments waandenkbeelden over wat Corvec met Lise van plan zou zijn en
andersom.
Clément
heeft een heel positieve indruk van L’homme surnuméraire, de roman van Lise’s
kennis Patrice Horlaville, in tegenstelling tot Alexandre Corvec, die het een
naar conservatief boek vindt. De wending in het leven van Clément komt als
Corvec hem voorstelt aan uitgeverij Langlois, waar Clément als redacteur de
politiek incorrecte elementen uit de klassieken van de wereldliteratuur moet
vervangen door stukken die wel “humanistisch aanvaardbaar” zijn. Geen seks en
geweld, racisme, kolonialisme, misogynie, homofobie, of beter, wat daar in de
ogen van Cléments superieuren bij de uitgeverij voor door gaat. Eén van zijn
superieuren is de filosoof Etiènne Weil, een cynische homoseksueel die zijn
diepgevoelde liefde voor literatuur en filosofie als een verloren zaak
beschouwt en daarom op retorisch virtuoze wijze de politieke correctheid in de
literatuur verdedigt.
Clément
vat een vriendschap op voor Weil met wie hij eigen een door hem zelf ontkent
cynisme deelt.
Het
fonds met herschreven klassieken wordt een enorm succes terwijl het met
Cléments relatie met Lise steeds meer bergafwaarts gaat vanwege zijn
kleinzielige paranoia en verbale agressie naar Lise’s professorale vrienden. De
uitgeverij besluit ook hedendaagse romans te gaan zuiveren, waaronder L’homme
surnuméraire. Patrice Horlaville krijgt het voorstel zijn roman zelf van een
ander einde te voorzien. Uiteindelijk doet hij dat ook, maar op verrassende
wijze.
Serge
Le Chenadecs lamlendigheid maakt hem eerder tot een meelijwekkend dan tot een
heel boeiend personage terwijl Cléments kleinzielige paranoia maakt hem tot een
weinig sympathiek personage maakt, maar het verhaal van L’homme surnuméraire en
de genadeloze satire van de mores van hoger opgeleid Frankrijk maken het boek
toch meeslepend.
Patrice
Jean werpt een onbarmhartig licht op de narcistische bekommernissen van
literatuurwetenschappers en sociologen, vooral bezig met hun imago en de
maatschappelijke status van hun theorieën maar met weinig begrip voor
literatuur en het leven zelf. Een veelzeggende metafoor is Cléments theorie van
de mammografie. Stel je een jongen en een meisje voor die verliefd zijn, stelt
Clément. De jongen, noemen we hem Roméo bemint het meisje, noemen we haar
Juliette, hij kijkt met liefde, verwondering en begeerte naar haar borsten. Hij
liefkoost ze. Juliette laat een mammografie maken. De onderzoekende arts
beschouwt haar borsten als klierweefsel, als een object om te onderzoeken. Wie
heeft er nu de meest werkelijke kennis van de borsten van Juliette, de arts met
zijn feitelijke kennis of Roméo, de minnaar? Volgens Clément zijn schrijvers
minnaars terwijl literatuurwetenschappers artsen zijn.
Patrice
Jean staat duidelijk aan de kant van Clément. Hij schaart zich daarmee aan de
zijde van een aantal Franse fenomenologen, die, in navolging van Maurice
Merleau-Ponty stellen dat “de wetenschap de dingen wil manipuleren maar ervan
af ziet hen te bewonen” (Oog en geest).
Het
zuiveren van de klassieken waar Clément net zo goed als Étienne Weil, Alexandre
Corvec en Langlois zelf aan meewerkt, is een vorm van social engineering. Het
is de literaire variant van het manipuleren van de dingen dat Patrice Jean door
middel van de metafoor van de mammografie aanklaagt. De klassieken laten de
werkelijkheid in al haar complexiteit zien, L’homme surnuméraire is
vermoedelijk geen literaire klassieker, maar het is wel een roman die de
bekommernissen van “overbodige mannen” als Serge Le Chenadec en Clément Artois in
het weinig flatteuze led-licht van het contrast met zelfingenomen gevestigde
hoger opgeleiden plaatst. Het opmerkelijke is dat Patrice Jean zich daarmee
inhoudelijk gezien in de kritische traditie van mensen als Pierre Bourdieu en
Chantal Jaquet plaatst, terwijl hij zich zowel in zijn roman als in interviews
in de Franse media tegen deze sociologische traditie keert.
donderdag 22 februari 2018
De canon is al divers.
Op
dit moment soebatten universiteiten over de verandering van hun curricula. Deze
moeten divers worden, zo luidt de
vigerende opvatting. Het lijkt me daarom het aangewezen moment om een lans te
breken voor twee Noord-Afrikaanse denkers die als geen ander een plaats in het
diverse curriculum verdienen. De eerste denker kwam uit een klein dorpje in
Algerije, kwam als bootvluchteling naar Italië, een gevaarlijke reis, in de
hoop op een betere toekomst. Hij ging werken in Milaan. Naar verloop van tijd
liet hij zijn broers en moeder overkomen; zijn vader moest in Afrika blijven.
Na de dood van zijn moeder keerde de jongeman terug naar Afrika. Hij schreef
vele boeken, waaronder een geruchtmakende autobiografie en werd een belangrijk
man in de politiek van zijn land.
Ook
de tweede diverse denker was een Noord-Afrikaan, een man uit een klein dorpje
in Egypte, Assioet. Hij studeerde filosofie in de multiculturele havenstad
Alexandrië. Deze Grieks sprekende filosoof was een migrant, net als zijn
Algerijnse evenknie. Waar de tweede in Milaan ging studeren en werken begaf de
Egyptenaar zich naar Rome, waar hij invloed verwierf in de hoogste politieke
kringen.
Beide
denkers waren migranten uit Mediterrane landen, multiculturele denkers bij
uitstek ook; beiden verenigden de eigenheid van hun Noord-Afrikaanse land van
herkomst met de cultuur van Italië in de ontmoeting van denkwijzen die
resulteerde in de unieke legering die de Romeinse cultuur was. De Romeinse
cultuur, want we hebben het over Augustinus en Plotinus, de kerkvader en
bisschop van Hippo (354-430) en de neoplatoonse filosoof (205-265), twee
denkers die sinds jaar en dag vaste waarden zijn in de canon. Augustinus trok uit
het kleine dorpje Thagaste naar Milaan waar hij zich schaarde onder de vleugels
van bisschop Ambrosius en retor werd aan het keizerlijk hof. Plotinus doceerde
filosofie te Rome. Noord-Afrika was al heel lang een Romeins gebied. De Berbers
en andere volken die er woonden spraken hun eigen talen en Latijn. De leden van
de Romeinse elite spraken ook Grieks. Zoals in de twintigste eeuw opvallend
veel Franse schrijvers en filosofen hun wortels hadden in Algerije, zo speelden
Noord-Afrikaanse denkers en schrijvers een rol in de Romeinse cultuur sinds het
begin van de christelijke jaartelling. Het zou een categoriefout zijn om te
zeggen dat deze Afrikanen geen Westerse denkers waren. Het zou eveneens een
categoriefout zijn om te zeggen dat deze Westerse denkers geen Afrikanen waren.
Het ligt voor de hand dat geen van beide een Germaans uiterlijk zal hebben
gehad. Augustinus en Plotinus waren zogezegd people of color. Ze waren evengoed Romeins en als zodanig onderdeel
van de cultuur die de grondslag vormt van de canon, de cultuur die zogenaamd
slechts bestaat uit “dode heteroseksuele witte mannen”. De tegenstelling tussen
minderheden en de Westerse canon is dan ook een valse tegenstelling.
Het
valt niet te ontkennen dat Plato, Horatius, Thomas van Aquino, Shakespeare,
Bach, Mozart en Proust blanke mannen waren. Zeker twee mannen op dit lijstje
waren echter homoseksueel; Thomas van Aquino was zeer zwaarlijvig: hij zou
daarmee op geen enkel lijstje tegen ablism
misstaan. Vrouwen ontbreken evenmin in de canon als homoseksuelen, obese mensen
en niet-blanken. Geen cursus Griekse letterkunde is compleet zonder Sappho,
geen cursus Middeleeuwse wijsbegeerte zonder Heloïse, geen cursus
muziekgeschiedenis zonder Hildegard van Bingen. Islamitische filosofen als
Averroës (Ibn Roesjd) en Avicenna (Ibn Sina) zijn een vast onderdeel van de
filosofiegeschiedenis, zoals de latinisering van hun respectievelijk Arabische
en Perzische namen al laat zien. De Provençaalse liefdespoëzie die via de
troubadours het begrip van de romantische liefde mede zou vormen is in
belangrijke mate beïnvloed door Arabische erotische poëzie die via Andalusië
Europa bereikte. Het Islamitische denken op zijn beurt is ondenkbaar zonder de
Griekse filosofie – waaronder niet in de laatste plaats de neoplatoonse
filosofie van Plotinus. De tegenstelling tussen de canon die minderheden zou
uitsluiten ten faveure van uitsluitend blanke mannen is een fantoom dat alleen
kan voortkomen uit gebrekkige kennis van die canon zelf, die altijd al
multicultureel, multiseksueel en veelkleurig is geweest. De canon die we hebben
en die het onontbeerlijke referentiekader van het merendeel van alle
cultuuruitingen van de late Oudheid tot nu vormt bij het oud vuil zetten, is
daarmee niet alleen culturele zelfmoord, het is ook moord op de diversiteit die
er al is, de usurpatie van de cultuur door wat jong en hip is bovendien en
daarmee een laakbare vorm van culturele leeftijdsdiscriminatie.
dinsdag 13 februari 2018
Morele oordelen over kunst
Er
is de laatste tijd geen gebrek aan morele oordelen over kunst. Een museum in
Manchester verwijderde een doek van kitsch-schilder John William Waterhouse
waarin halfnaakte nimfen Hylas het water in lokken. Het schilderij zou vrouwen
in een passieve rol uitbeelden die “niet meer van deze tijd” heet te zijn. Ook
een ander schilderij in een ander museum moest het ontgelden. De
surrealistische schilder Balthus had een meisje van twaalf in een suggestieve
pose geschilderd. Reden voor een groep activisten om het Metropolitan Museum in
New York via een petitie te verzoeken het aanstootgevende werk niet ten toon te
stellen. In Trouw riep kunsthistoricus Léon Hanssen vorige week de museumwereld
op om het “walgelijke seksisme” van de kunstenaars wier werk in de Nederlandse
musea hangt tot onderwerp van debat te maken.
Het
morele oordeel beperkt zich allerminst tot de schilderkunst. In Berlijn besloot
een Hochschule een Spaanstalig gedicht van Eugen Gomringer, “Avenidas”, waarin
vrouwen in één adem worden genoemd met lanen en bloemen van de muur te
verwijderen omdat het gedicht seksistisch zou zijn. Nemen we als laatste in dit
rijtje het tv-optreden van voetbalcommentator René van der Gijp. Deze had het
gewaagd een transseksueel te persifleren in het programma Voetbal Inside.
Dergelijke satire zou volgens menig klager transfoob en homofoob zijn. Het
contrast met een tamelijk recent verleden is opvallend. In 1979 voerde het
collectief Monty Python in hun evangelie-parodie The Life of Brian een man op
die het recht wil hebben om een vrouw
te zijn en kinderen te krijgen. Deze wensen zijn volgens de makers evident
belachelijk. Toch hoor je nooit iets over aanklachten tegen John Cleese en zijn
bentgenoten wegens transfobie. Tegelijkertijd is het bijna ondenkbaar dat
dezelfde scene nu opnieuw zo gemaakt zou worden, net zo ondenkbaar als de
seksscene tussen een heel jonge Nastassja Kinski en haar veel oudere
tegenspeler in Wim Wenders’ film Falsche Bewegung uit 1975. Iets dergelijks
geldt ook al voor Da Ali G Show uit de jaren ’90 waarin komiek Sacha Baron
Cohen de rol speelt van een blanke Engelse jongen die de mores van zwarte
hip-hoppers imiteert. “Cultural appropriation” zou de klacht nu luiden en het
programma zou nooit op de buis komen.
Het
regent klachten over zowel de hoge cultuur als over het platte vermaak van nu
en van weleer, van de zogenoemde transfobie van René van der Gijp tot de
gezapige sit-com Friends, tot een “anti-racistische” bewerking van
Shakespeare’s Othello.
De
Westerse samenlevingen op dit moment zijn in de greep van een verlangen naar
zuiverheid. Het ideaal is dat eenieder moet kunnen doen wat hij of zij, of, vul
de gender maar in, wil, tot op het punt dat iemand anders dat niet wil. Daarbij
blijft iedereen in zijn eigen hokje en respecteert de andere hokjes.
Helderheid. Zuiverheid. Dit ideaal botst met de werkelijkheid dat mensen
enerzijds voortdurend dingen willen die anderen vaak niet willen (of niet op
dezelfde manier willen) en anderzijds vaak en in veel verschillende soorten
gevallen zelf niet goed weten wat ze
willen. Dat er tussen deze twee kanten van de zaak een groot en
onoverzichtelijk schemergebied is waardoor je iets kunt willen maar
tegelijkertijd ook niet, dat je iemand kunt bewonderen én haten, begeren én
verafschuwen, maakt de zaken er bepaald niet eenvoudiger op. Het menselijk
verlangen is veelvormig, zeer veelzijdig en vaak intern tegenstrijdig. De kunst
is bij uitstek het terrein waar dit onontwarbare kluwen van wensen en
verlangens over het voetlicht wordt gebracht. Zelfs aan de eenvoudige humor van
Sacha Baron-Cohen blijken bij een beetje krabben meerder lagen te zitten: wie
wordt er bespot als een blanke komiek een blanke jongen speelt die een zwarte
jongen wil zijn? Als Wim Wenders of Balthus de seksualiteit van jonge meisjes
uitbeeldt, is dat dan kwalijk voyeurisme of het tonen van een delicate
maatschappelijke kwestie, namelijk het feit dat pubers enerzijds nog kinderen
zijn maar anderzijds ook verlangens hebben waardoor ze al met een voet in de
volwassen wereld staan – waar ze niet zelfstandig op de been kunnen blijven met
alle mogelijke gevolgen van dien – waarbij het uiteraard die ambivalente
gevolgen zijn die de kunstenaar toont? Als Shakespeare de zwarte admiraal
Othello tot waanzinnige jaloezie gedreven door een (overigens blanke) adjudant
zijn vrouw laat wurgen, is dat dan racistisch omdat de zwarte man zijn driften
niet kan beheersen of zien we juist een maatschappelijk uiterst geslaagde,
zwarte man aan het hoofd van de Venetiaanse marine die toch ook een
menselijk-al-te-menselijke man met een fatale zwakheid blijkt te zijn? Als de
nimfen op het schilderij van Waterhouse de held het moeras in lokken is dat dan
een kwalijke objectivering van de vrouw als een wulps wezentje? Wellicht is het
dat, maar het is vrijwel zeker ook een problematisering van het idee dat het
seksuele verlangen eenvoudig en zonder verborgen diepten zou zijn.
Het
is in de kunst en op weinig andere terreinen dat dergelijke ambiguïteiten en
dergelijke ambivalenties ter aanschouwing en overweging kunnen worden
opgevoerd. Het hedendaagse puritanisme heeft echter een bloedhekel aan
onduidelijkheid en dubbelzinnigheid. Het wil de werkelijkheid in duidelijke een
éénzinnige hokjes kunnen stoppen, met name waar het ingewikkelde en stekelige
zaken als seksualiteit betreft, die daar uit de aard der zaak ten diepste
ongeschikt voor zijn. Kunstwerken die dit ingewikkelde en meerzinnige karakter
van zaken als seksualiteit en identiteit in het gezicht van de toeschouwer
werpen – en hem zeggen: dit is hoe het is, doe er wat mee! – zijn
ongemakkelijke spiegels die de puritein in de ban van zijn verlangen naar
zuiverheid eigenlijk meteen weer wil omdraaien.
Waar
de puritein niet aan wil is dat de keuzes waar de noodzaak om te handelen ons
toe noopt niet alleen niet duidelijk en niet tweewaardig zijn, maar dat zelfs
niet duidelijk is of we wel willen kiezen – maar dat we vaak toch moeten
handelen met alle mogelijke gevolgen van dien. Wat de puritein niet onder ogen
wil zien, met andere woorden, is dat het menselijk leven au fond tragisch is. De vervolging van kunstenaars die dit minder
rooskleurige aspect van de condition humaine niet onder de korenmaat wensen te
houden is derhalve niet meer of minder dan een weigering om de werkelijkheid
van het menselijk leven onder ogen te zien, censuur die in laatste instantie
zelfverblinding is.
Abonneren op:
Posts (Atom)