maandag 12 maart 2018

Het portret. Kort verhaal over het meisje in de blauwe jurk van Johannes Verspronck.

Mama heeft mijn jurk al klaargelegd maar ik moet nog buitenspelen. Straks komt meneer Verspronck maar Mama weet niet hoe laat en hij moet eerst met Papa praten. Clara en Susanne hebben nieuwe bikkels zegt Mama. Ik houd mijn gewone jurk maar aan en mijn schort en ik ga naar buiten. Ik woon op de Prinsengracht. Clara en Susanne wonen vlakbij. Ik heb hen ontmoet in de kerk. Het is geen gewone kerk zoals de kerk waar Mineke en Janneke heengaan. We moeten een gewoon huis in en dan door twee deuren en een trap op naar een hele grote zolder waar het altaar staat. Ik kan de mensen in de kerk niet verstaan, vooral niet als meneer pastoor met z’n rug naar ons toestaat en mompelt innoomiemeepaatries. Volgens Papa is het Latijn. Papa verstaat wel Latijn. Frans begrijpt hij ook. Soms praatte hij Latijn en Frans met meneer Dekart die op de hoek woonde toen ik klein was. Meneer Dekart zei altijd koededak klein mesjuh tegen mij. Hij was altijd heel aardig. Nu woont hij in Leiden. Meneer Dekart ging naar dezelfde kerk als wij daarom kennen we hem.
Meneer Verspronck gaat naar net zo’n kerk als wij maar dan in Haarlem. Papa en Mama willen dat meneer Verspronck mij schildert. Ze willen geen schilder uit Amsterdam want die zijn allemaal protestant. Meneer Verspronck heeft leren schilderen van Frans Hals en die is heel goed zegt Papa. Haarlem is ver weg en daarom moet meneer Verspronck met de trekschuit. Ik hoop maar dat hij komt.
De nieuwe bikkels van Clara en Susanne zijn heel mooi. Clara laat ze over het stoepje rollen. We moeten oppassen om op het stoepje te blijven. De oude bikkels van Clara kwamen onder een wagenwiel terecht. Toen waren ze in wel tien stukjes. Net als we druk aan het spelen zijn zie ik een meneer langslopen met achter hem aan twee knechten met een grote kist. ‘Waarom komt dat kind niet gewoon naar mijn atelier?’ mompelt hij. “Dat is meneer Verspronck!” fluistert Susanne. Ik geef mijn vriendinnen een zoen en hol naar huis, door de dienstbodeningang. Ik hoor Papa praten met meneer Verspronck. ‘We zijn blij dat u uit Haarlem wilde komen. Er zijn geen katholieke schilders in Amsterdam. Maakt u alstublieft een elegant portret van onze Maria’ zegt hij. ‘Een elegant en katholiek portret’. Mama pakt me bij mijn arm. Mijn jurk staat klaar op een aankleedpop. Ik zie lichtblauwe stof met goudstiksel en heel veel kant, wel drie lagen. Ik voel de stof. Hij is heel zacht en glad, veel zachter dan mijn speeljurk. Dat lichte blauw en al dat goud en kant! Mijn nieuwe jurk heeft hoepels waar mijn benen zitten, zoiets heb ik nog nooit aangehad.  ‘Mag ik die aan?!’ ‘Ja!’ zegt Mama en ze lacht. ‘Hij zal zo lief staan bij je blonde haar Marietje!’ Eerst moet ik een zacht wit onderjurkje aan. Daarover heen komt de jurk. Ik krijg zelfs parels van Mama om. Ik ben nog nooit zo mooi geweest. Ik loop met Mama mee naar meneer Verspronck, die mij een kus geeft. Het ruikt raar in huis en die geur hangt in de kleren van meneer Verspronck. ‘Het ruikt hier raar!’ zeg ik. ‘Dat is de verf’ zegt meneer Verspronck. ‘Ga daar maar staan’ Ik moet gaan staan schuin tegenover hem, hij staat voor een groot wit doek. ‘Uw dochter is erg schattig, maar misschien heeft u iets dat speciaal voor haar is dat ik erbij kan schilderen?’ Dan haalt Mama iets achter haar rug tevoorschijn. Het is de mooie flamingoveer die Papa heeft gekregen van een Franse meneer. Of ik de veer in mijn handen wil houden. Ja dat wil ik graag.

Johannes Cornelisz. Verspronck - Portret van een meisje in het blauw - Google Art Project.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten